maandag 15 juni 2015

Trek (niet) naar de stad

De trek van het platteland naar de stad moet worden gestopt

Het is een wereldwijd probleem: de trek van het platteland naar de stad. Vooral in arme streken ontvluchten mensen de armoede van het land om in de stad, waar naar verluid meer werk te vinden is, een beter leven op te bouwen. Een probleem, want het gevolg is uitpuilende miljoenensteden met krottenwijken vol schrijnende armoede, misdaad en ellende, en anderzijds een leeglopend platteland waar vervolgens niet genoeg voedsel meer kan worden verbouwd.
Het verschijnsel komt niet alleen voor in arme landen; in onze streken groeien de steden al eeuwenlang, niet alleen door natuurlijke bevolkingsaanwas, maar minstens evenveel door netto immigratie vanuit het omliggende platteland; aanvankelijk vanuit veiligheidsoverwegingen – ommuurde steden waren beter te verdedigen dan een boerenhoeve – maar door de industrialisatie (negentiende eeuw) vooral door de vooruitzicht van betaald werk. De boerenarbeider werd fabrieksarbeider – en won er niets mee, verloor slechts de rust en schoonheid van het landleven. Datzelfde gebeurt nu volop in industrialiserende landen als China.

Soms komt het omgekeerde voor, trek van de stad naar het platteland. Spengler beschrijft verstedelijking als één van de kenmerken van de laatste fase van een grote cultuur. Als een beschaving, na een ontwikkeling van opkomst, bloei en aftakeling, sterft, lopen de steden leeg. Dat lot trof bijvoorbeeld Midden-Amerikaanse steden als Teotihuacán, Tikal en Tenochtitlán.
Dat verstedelijking vandaag de dag wereldwijd optreedt is naar mijn mening een gevolg van de mondiale invloed van onze Avondlandse cultuur, van kolonialisme tot massamedia.

In landen als de West-Europese, die zich in de postindustriële fase bevinden, is het in de stad, zonder honger en zware luchtvervuiling, beter toeven en kan trek naar de stad vaker worden ingegeven door behoefte aan gezelschap, drukte en vermaak. Het gevolg op het platteland is dan verdergaande schaalvergroting van de overblijvende boerenbedrijven.
Overigens waardeer ik de trek naar de stad voor zover die in Nederland nog plaatsvindt hier netto niet als een probleem, want op nog meer burgerhuizen in het boerenland zitten we ook niet te wachten, behalve misschien in leeglopende gebieden in Friesland en Groningen.
Aan de andere kant van het spectrum echter, in de arme ontwikkelingslanden, kan ik geen goed argument verzinnen dat pleit voor de trek naar de stad. Niet alleen zijn boeren in het land dringend nodig om voedsel aan de aarde te ontlokken, maar ook hebben ze daar op de meeste plaatsen de mogelijkheden om te overleven – helaas niet overal, maar gelukkig kunnen wij, rijken, aan wie misschien sommige van de natuurrampen die die arme drommels treffen mede te wijten zijn, nu ook hulp bieden – terwijl dat in de stad nog maar de vraag is. Ryszard Kapuściński beschrijft in zijn boek Ebbenhout hoe mensen die naar de stad gevlucht zijn en niet meer terug kunnen naar waar ze vandaan komen de dag doorbrengen, in de schaduw van gebouwen schuilend voor de middaghitte; soms is er wat te eten, andere dagen niets. En dan ging het hier nog vredig toe; ik hoef voor voorbeelden van het tegendeel maar te verwijzen naar de straatbenden in steden als New York. Nu is er in de binnenlanden, zeker in Afrika, ook geregeld oorlog, maar problemen als drugsverslaving zijn daar toch aanmerkelijk zeldzamer. Bovendien verliezen mensen in de massaliteit van de hoofdstad hun cultuur en daarmee een belangrijk deel van hun identiteit. Vergelijk de kleurrijke tradities in de binnenlanden met het kleurloze uiterlijk en bestaan van verwesterde stadsbewoners.

Daarom wil ik hulp- en ontwikkelingsorganisaties oproepen hun schaarse middelen niet langer te besteden in de steden, maar in te zetten in de landelijke gebieden, opdat de boerenbevolking ervan wordt weerhouden weg te trekken naar de stad – een nagenoeg onomkeerbaar proces – want hulpverlening in de stad is dweilen met de kraan open; en voorkomen is beter dan genezen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten