Laat in de zomer van 1992 trekt een groepje van drie
cirkelmakers, na de nodige voorbereidingen aan de tekentafel, tegen de nacht
een Engels graanveld in via de trekkersporen, zet met een lint de hartlijn van
de bedachte formatie uit en tijgt aan de arbeid. Na een uur staan de mannen
even de vorderingen te bespreken als een vreemd verschijnsel hun aandacht
trekt. Een oranje bol ter grootte van een voetbal hangt bewegingloos een meter
of twaalf boven het maaiveld. Na een paar seconden daalt de bal en vervaagt,
totdat hij onzichtbaar is geworden. Als het dag is geworden is er van de
lichtbol geen spoor. Wel blijken er dat jaar veel lichtverschijnselen te zijn
gemeld, en de graankunstenaars vragen zich af: zijn we getuige geweest van een
natuurverschijnsel of werden we geobserveerd door de echte cirkelmakers?
Lichtbollen, vaak
kortweg aangeduid met de Engelse term "orbs",
vormen een uiterst raadselachtig fenomeen. Op foto’s – vaak digitaal, maar ook
wel analoog – worden regelmatig witte vlekjes aangetroffen die tijdens het
fotograferen niet waargenomen werden en die ook niet te verklaren zijn uit
fouten in de apparatuur (fotograaf Ed Vos analyseerde bijvoorbeeld zeer veel
foto's voor zijn boek Orbs en andere
lichtfenomenen). Soms worden ze zelfs gefilmd (onder meer door de Fransman
Pierre Beake) en af en toe zijn ze ook met het blote oog te zien; vooral in het
donker, krijg ik de indruk. Vaak zijn ze wit, maar ook geel, oranje, rood en paars
komen voor.
Deze lichtbollen – die overigens niet altijd perfect
bolvormig zijn – lijken echter niet overal voor te komen, maar zich te
concentreren op bepaalde plekken, "krachtplaatsen" – plaatsen in het
landschap waar in veel gevallen in voorchristelijke tijd al een heiligdom of ander
heidens cultisch centrum was; Stonehenge is een beroemd voorbeeld, evenals het
Witte Paard van Uffington en de steencirkel van Avebury. Maar zulke
krachtplaatsen komen niet alleen in Engeland voor, want ze zijn wereldwijd.
Wichelen – prachtig woord, "wichel"
– blijkt een eeuwenoud gebruik te zijn dat onder andere toegepast werd bij het
kiezen van de juiste plaats voor een heiligdom – niet toevallig blijken
dergelijke plaatsen gewoonlijk te liggen op een kruispunt van energiebanen. Het
bleek zelfs zo te zijn, dat een reeks oude heidense heiligdommen in Engeland op
een lijn bleek te liggen, een verschijnsel dat over de hele wereld bleek voor
te komen. In de tweede helft van de achttiende en het begin van de negentiende
eeuw, een tijd waarin voor dergelijke vaagheden in wetenschappelijke kring geen
ruimte meer was, slaagden onderzoekers erin dit oude patroon uit de
vergetelheid op te diepen, totdat de bevindingen in 1921 opeens vorm kregen
voor de ogen van Alfred Watkins. Op een zomerse dag reed hij te paard door de
heuvels van Zuid-Engeland, toen voor zijn ogen plotseling het landschap
veranderde. Op de grond verschenen vurige rechte lijnen, een rechthoekig
patroon vormend over de heuvels en door de dalen zover het oog reikte. Op de
meeste van de kruispunten stond een oude gewijde plaats – heiligdom,
steenkring, grafheuvel, kasteel of zelfs kerk. Toen verdween het beeld weer.
Atkins verbond aan deze
energiebanen het oud-Germaanse woord ley – gereinigde grond.
Volgens deze tekst uit Schaduw
van de werkelijkheid (zie hiernaast) liggen de krachtplaatsen dus op een
kruispunt van leylijnen. Weer zoiets
raadselachtigs. Bestaan die leybanen echt? Vele paranormaal begaafden zijn
overtuigd van wel. Niet toevallig plaatsten de oude Kelten en Germanen, met hun
sjamanen, hun heiligdommen op een plek waar nu de wichelroedes uitslaan en
verschijnselen als lichtbollen worden waargenomen.
Centra zijn gemeld in alle
provincies; bijvoorbeeld onder de OLV-toren in Amersfoort, de plaats waar
destijds de torens van de Salvatorkerk in Utrecht verrezen (nabij de Domtoren),
de Cunerakerk in Rhenen, de Koningstafel op de Grebbeberg, de Duivelsberg bij
Beek-Ubbergen, meerdere plaatsen in Ede en nogal wat in Drenthe, veelal op of
nabij de plaats van een hunebed.
De Duivelsberg draagt die naam
niet voor niets. Volgens oude verhalen spookte het er, er werden geesten en
lichten gezien. Vreemde lichtverschijnselen zijn trouwens eveneens elders
waargenomen, ook in ander verband. Wat bijvoorbeeld te denken van de
spaaklichten op zee, die over de hele wereld worden waargenomen? Of de
volksverhalen van brandende strobossen die jarenlang 's nachts werden
waargeno-men nadat een boer zelfmoord had gepleegd; of dat verhaal uit Opende
in de noordelijke provincie Groningen –
“Elke oavond om tien uur kwam der altyd in groat licht answeven by de
Leidyk. Mem sei dan: "Wat kan dat toch sijn", want doar was in heel
groat gat. Doar kon noait wat overheen rijdn. Dat licht kwam de kant fan Mearum
Ășt weg. Loater kwam de tram doar langs presys in deselfde tyd 's oavends tien
uur. Dat het dat licht toen west.”
Een voorspellende intelligentie?
Tot zover Schaduw van
de werkelijkheid. De vraag dringt zich op: vormen de aardenergiebanen een
schaduw van de werkelijkheid? Een verbinding met een paralelle werkelijkheid
misschien? Of gewoon een nog onverklaard natuurverschijnsel? Dat ze domweg
verbeelding zijn is volgens mij niet vol te houden. Maar leybanen en
lichtbollen onttrekken zich (vooralsnog) aan natuurwetenschappelijke toetsing,
en dat is mede wat ze zo boeiend maakt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten