maandag 30 november 2015

Schepping en evolutie (7): Natuurlijke selectie

,,Maar vergeet je in je hele betoog over de volgens jou onmogelijkheid van het spontaan ontstaan van leven en nieuwe levensvormen niet de rol van natuurlijke selectie? Dat was wat Darwin al in zijn On the Origin of the species scherp opmerkte: toeval moet gestuurd worden door natuurlijke selectie, anders wordt het inderdaad niet wat. In de strijd om het bestaan overleven immers de best aangepasten.”
,,Darwin was niet de eerste. Borger schrijft:
Het selectieprincipe dat Darwin postuleerde was dus niet nieuw en ook niet opmerkelijk. Wells en Blyth hadden het al uitvoerig bestudeerd inzake de vorming van rassen en variëteiten. Wat nieuw en uitzonderlijk was, was Darwins extrapolatie van dit concept ter verklaring van de soorten.
,,Niet voor niets zagen biologen uit Darwins tijd aanvankelijk niets in zijn ideeën. Professor A. van den Beukel schrijft daarover:
De eerste reacties van vooraanstaande vakgenoten op de publikatie van de Origin waren ijzig en afwijzend. Bijna alle grote biologen van de late achttiende en het begin van de negentiende eeuw waren overtuigde aanhangers van een discontinu model van de natuur. (…) Louis Agassiz bijvoorbeeld schrijft in 1863:
‘Ik ben ervan overtuigd dat naturalisten die op zoek zijn naar een patroon van geleidelijkheid dat levende wezens met elkaar verbindt, waardoor het dierenrijk afgeleid zou zijn uit één of meer zaden via een proces van geleidelijke ontwikkeling, een spook najagen.’
Later hebben Darwinisten het verhaal verspreid dat deze wetenschappers allemaal van een religieus vooroordeel uitgingen en derhalve niet serieus genomen hoefden te worden, maar dat is een fabeltje. Ze beriepen zich uitsluitend op hun waarnemingen, op empirie. Ze deelden eenvoudig mee dat ze niet zagen wat ze verondersteld werden te zien. Ze hielden zich eenvoudig aan de feiten. Wie dat niet deed was Darwin, die slechts hoopte dat de feiten die hij nodig had nog tevoorschijn zouden komen. In een brief aan Asa Grey schrijft hij dat ‘de verbeelding de zeer brede gaten moet opvullen’. Als twintig jaar na het verschijnen van de Origin Darwins inzichten onder biologen grote aanhang hebben verworven is er aan de feiten sinds 1859 nog weinig of niets toegevoegd. Dan is de enig mogelijke conclusie, om met Darwin zelf te spreken, dat sinds 1859 de verbeelding zich van grote groepen biologen heeft meester gemaakt. Op de vraag hoe zoiets kan kom ik later terug; de Deense sprookjesschijver Andersen heeft er een verhelderend verhaal over geschreven.
,,Op de tussenvormen kom ik later terug, maar wat betreft de natuurlijke selectie: ze verklaart lang niet alles. Om te beginnen helpt natuurlijke selectie niet bij het allereerste begin, om organische moleculen te vormen, waarover we het twee weken geleden hadden. Als we vervolgens kijken naar de levende wezens van nu blijkt dat natuurlijke selectie soms een erg onwaarschijnlijke verklaring is – bijvoorbeeld als het gaat om neutrale genen; om zogeheten redundante genen (als verklaring daarvan is de onzinterm "neutrale selectie" bedacht); bij planten als Flaveria die zowel een C3- als een C4-systeem hebben; ingebouwd kompas en kaart bij vogels; het roofvogelachtige uiterlijk en de partnerkeuze van de Koekoek; en bij mensen: het ontstaan van muzikaliteit en amusia, de zwemreflex (als verklaring daarvan is de "wateraaptheorie" bedacht) en het feit dat wij toch niet ontworpen blijken voor wisselende seksuele contacten. Voor sommige eigenschappen kan natuurlijke selectie zelfs geen verklaring zijn, zoals dat bij salamanders een nieuwe ooglens groeit als de eerste operatief wordt verwijderd, terwijl regeneratievermogen bij de meeste ‘hogere organismen’ is ‘verdwenen’. Daar komt bij dat er in het genoom wel erg veel belemmeringen blijken te zijn voor natuurlijke selectie, zoals redundancy of compensering, recessieve mutaties en tal van barrières en evolutionaire ‘omwegen’, maar dat wordt wat al te technisch voor dit bestek.
,,Verder blijken de meeste mutaties zeer beperkt ongunstig, waardoor NS er niet op werkt. Bovendien moeten genetische veranderingen invloed hebben op de geslachtsorganen, anders kan natuurlijke selectie er niks mee. En zo kan ik nog wel even doorgaan, maar je begrijp nu misschien al waarom doctor John Davison schrijft:
Ik (…) kom tot de conclusie dat het primaire effect van natuurlijke selectie het voorkomen van wijzigingen is. Dat betekent niet dat ik de realiteit van de natuurlijke selectie in twijfel trek; ik wijs er slechts op dat het heeft gefaald als instrument dat een progressief evolutionair proces zou kunnen verklaren.
– en Colin Reeves, evenmin een creationist:
Wat we geleerd hebben sinds de dagen van Darwin werpt twijfel over het vermogen van natuurlijke selectie om complexe biologische systemen te creëren.

,,Eén ding mag duidelijk zijn, gezien het besprokene van de afgelopen weken en de vele nog niet genoemde feiten. Dat het evolutiemodel, zo lang het op kritieke punten niet sluitend is, als onderzoekskader door een aantal wetenschappers in stand gehouden wordt om erachter te komen of er misschien uiteindelijk toch een zinnig verhaal van is te maken, dat valt te respecteren. Maar dat dit slecht onderbouwde verhaal maatschappijbreed wordt gepropageerd als onomstotelijke waarheid en op scholen als enig mogelijke verklaring wordt onderwezen, dat is je reinste waanzin. Volksverlakkerij die met wetenschap niets uitstaande heeft.”

maandag 23 november 2015

Schepping en evolutie (6): Celbiologie

,,Kijk je nu naar de bestaande levende cellen, dan vind je daar nog meer aanwijzingen voor de onmogelijkheid van een spontaan ontstaan van dit alles. Bij wat je waarneem bij ras- en soortvorming die we uit onze tijd kennen is namelijk veeleer sprake van informatieverlies. Zeker als er mutaties in het spel zijn, want die maken door herschikking van het erfelijk materiaal de te vormen eiwitten onbruikbaar: 99% van het aantal mutaties is ongunstig, van de rest het overgrote deel neutraal en de weinige gunstige worden weer ongedaan gemaakt door andere en doen hoe dan ook geen nieuwe informatie ontstaan. Niet toevallig lijkt het genoom dan ook doelbewust ontworpen om mutaties te bufferen; bij een mutatie in een essentieel gen kun je fluiten naar levensvatbare nakomelingen. Het wordt een tamelijk technisch verhaal, maar ik wil in deze beperkte ruimte zo veel mogelijk zaken benoemen, in de hoop je te overtuigen… Maar uiteraard kan ik lang niet alles opsommen. Schroom niet te reageren als ik niet helder ben of me vergis.
,,Dan is er nog de zogeheten paradox van de multigene familie. In de reservekopieën die de cel maakt van het genoom blijken vrijwel geen mutaties voor te komen. Ra-ra-raadsel. En er zijn nog veel meer raadsels. Hoe kan het bijvoorbeeld dat de Brughagedis genetisch zeer snel is veranderd maar toch uiterlijk volgens de theorie miljoenen jaren lang onveranderd is gebleven? En dan ‘convergente evolutie’: meermalen ‘onafhankelijk ontwikkelde’ organen, zoals het gehoororgaan van insecten, vleugels bij wandelende takken, het anti-vriesgen bij bepaalde kikkers en het vermogen om nieuwe geluiden te leren (mens, vleermuizen, olifanten, zeehonden, walvisachtigen; kolibries, papegaaien en zangvogels). De Nederlandse bioloog Peter Borger geeft hier een betere verklaring voor: niet-willekeurige mutaties op brandpunten in het genoom; voor de details moet je zijn boek Terug naar de oorsprong lezen.
,,De kans dat eiwitten uit elkaar kunnen ontstaan blijkt verwaarloosbaar klein. De kans dat de herkenningseiwitten op een eicel en die op een zaadcel tegelijk veranderen en zo kans bieden tot het ontstaan van een nieuwe soortgroep is niet veel groter. Grootschaliger is het probleem van onherleidbaar complexe systemen, organen die zo ingewikkeld zijn dat ze niet meer werken wanneer slechts één onderdeeltje ontbreekt; van het HARIF-gen via de bacteriezweepstaart en het bloedstollingsstelsel tot het menselijk brein. Vervolgens blijkt uit genetisch onderzoek dat er in levende wezens de neiging bestaat tot vereenvoudiging en verlies aan informatie. Zo kan een bacterie devolueren tot een virus (het Mimivirus is waarschijnlijk zo ontstaan), proeven pinguïns steeds minder, is de zoetheidreceptor bij roofdieren uitgeschakeld en blijken fluweelwormen eenvoudiger dan wat beschouwd wordt als hun voorouder. Het grote onderzoek van Lenski onlangs aan darmbacteriën, dat evolutie moest bewijzen, onderstreept het nog eens.”
,,Jaja.”
,,Jazeker. Dacht je van niet?”
,,Ik zei toch "ja"?”
,,Akkoord. Ten slotte is er nog het onderzoek naar de genetische verwantschap van organismen. Immers, het leven moet zich via een boom aan vertakkingen hebben ontwikkeld vanuit een oerorganisme via de laatste gemeenschappelijke voorouder (LUCA: Last Universal Common Ancestor) tot de hedendaagse soorten. Daar moeten dan zeker genetische bewijzen voor te vinden zijn. Eén van die mogelijke bewijzen vormt het eiwit cytochroom c, dat bijna alle levende wezens bezitten. Het verhaal wil dat hoe meer verwant twee soorten zijn hoe meer beider cytochroom overeenkomt. Er blijken echter vreemde uitzonderingen te zijn, die meestal verzwegen worden; zo lijkt het cytochroom c van de ratelslang meer op dat van de mens dan op dat van andere reptielen. Verder blijkt dat op basis van cytochroom c er duidelijke grenzen tussen soortgroepen bestaan. Vreemde onderlinge verbanden verschijnen ook tussen mens en hond (genoom), mens en fruitvlieg (histon 4) en juist niet tussen mens en chimpansee (mens, gorilla en orang-oetan bezitten het nucleïnezuur Alu HS6, maar de chimpansee niet). In onderzoek aan gisten blijkt er geen enkele afstammingslijn te ontdekken.
,,Vreemd genoeg hebben alle hogere organismen ruwweg hetzelfde aantal genen, rond de twintigduizend. Alle organismen blijken slechts 60 genen gemeenschappelijk te hebben. Dit is echter veel te weinig voor een gemeenschappelijke voorouder om te kunnen overleven. Alles bij elkaar zou Luca complexer moeten zijn dan de huidige organismen, en dat is moeilijk te verkroppen, schrijft bioloog Whitfield. De conclusie luidt dat Luca als zodanig nooit heeft bestaan, maar moet worden beschouwd als een soort genenpoel met onderlinge uitwisseling, van een groep oerorganismen. Dat maakt de opgave er voor darwinisten zeker niet gemakkelijker op, maar het kan het model tenminste een tijdje redden...”

maandag 16 november 2015

Schepping en evolutie (5): Kan leven spontaan ontstaan?

,,Dan nu verder met de biologische feiten. De moeilijkheden waar de evolutietheorie (of eigenlijk het evolutieparadigma, zoals we zagen) mee kampt vallen nog niet zo op, tot je op chromosoomniveau gaat kijken. De celbiologie maakt duidelijk dat de ET niet juist kan zijn: zoveel in elkaar grijpende radertjes, DNA ontstaat niet door toeval, want dan werkt 't niet …”
,,Maar dat kan toch in kleine stapjes ontstaan? Jij noemt het fantasie zoals het leven kan zijn ontstaan, maar het kan toch best zo gebeurd zijn? Daar hebben wetenschappers, knapper dan jij en ik, grondig over nagedacht. En vervolgens…”
,,Even wachten, eerst het punt van het ontstaan van het leven uitwerken, dan komen we vanzelf op het DNA en de celstructuur.
,,Misschien is er ook een heel andersoortige vorm van leven denkbaar, maar het leven zoals wij het kennen werkt op een bepaalde manier, waarbij eiwitten de hoofdrol spelen. Die zijn zoals je weet opgebouwd uit aminozuren. Die kun je grofweg in twee vormen hebben: links- en rechtsdraaiend. Als ze door toeval waren ontstaan zou je verwachten dat er van allebei evenveel waren; het gekke is nou echter dat alle eiwitten in nagenoeg alle levende wezens bestaan uit linksdraaiende aminozuren; bij de koolhydraten is het net andersom: die zijn allemaal rechtsdraaiend. Dit probleem heet "homochiraliteit" en er is nog geen bevredigende verklaring voor gevonden. En zo zijn er talloze moeilijkheden. Om te beginnen zegt de tweede wet van de thermodynamica dat alle levenloze systemen streven naar wanorde en een zo laag mogelijk energieniveau. In levende wezens is echter het omgekeerde het geval en dat kan alleen maar door toevoer van gerichte energie van buitenaf; zonlicht is zo’n energievorm mits gericht door chlorofyl maar dat bestond nog niet. Verder zou de atmosfeer een zeer bepaalde samenstelling moeten hebben gehad, maar de kans dat dat toevallig het geval was, plus de vele andere kosmische factoren die leven op aarde mogelijk maken, is uiterst klein. En áls die er al was en er wérden aminozuren en nucleotiden gevormd, dan was de paar honderd miljoen jaar die beschikbaar was (er was al eencellig leven in het Precambrium, het oudste tijdvak – ouder dan een half miljard jaar – volgens menig creationist de grondslag voor de tijdens de Zondvloed gevormde aardlagen) veel te kort om er voldoende te vormen om eiwitten respectievelijk nucleïnezuren te vormen terwijl er ook nog eens anti-reductiestoffen moesten worden ontwikkeld om te voorkomen dat het proces alsnog in de kiem werd gesmoord. En dan moet je nog van organische moleculen naar een levende cel. Zelfs met een tussenstap van onder meer ‘levenachtige eigenschappen vertonende microbolletjes’ is de kans dat zoiets gebeurt nagenoeg nul, want hoe ontstaat er een (uit eiwitten bestaand) celmembraan als er nog geen eiwitten zijn? Of hoe worden DNA-vertaaleiwitten gevormd als er nog geen DNA is dat voor die vertaaleiwitten kan coderen? Je blijf in een kringetje ronddraaien. Daar komt bij dat in een levende cel losse onderdelen door eiwitten worden uitgeschakeld.
,,Dit alles nog afgezien van het feit dat er geen bewijzen voor zijn; zo zijn er voor zover ik weet in een oeratmosfeer-nabootsende laboratoriumproef nog nooit nucleotiden gevormd en is er voor de ‘oersoep’ (oplossing van aminozuren en dergelijke in water) geen enkel bewijs gevonden in oude bezinkingslagen. Verder zijn er geen organismen bekend, noch in gesteente gevonden, van minder dan zo’n vijfhonderd cellen behalve eencelligen en dat is vreemd als de hogere organismen daaruit zijn ontstaan.
,,En dan hebben we het nog niet eens gehad over het ‘wetenschappelijke’ karakter van deze fantasieën en van de verschillende elkaar bestrijdende stromingen binnen de grote groep aanhangers van deze ‘spontane generatie’, een modernisering van een Middeleeuwse vergissing.”
,,Dat is een rotopmerking.”
,,Entschuldigung. Maar toch durf ik te wedden dat jij niet kunt aantonen dat het wezenlijk onjuist is. Sterker nog: feitelijk is dit juist wat de biochemici proberen te bewijzen: dat het leven op naturalistische (materialistische) wijze, spontaan, kan ontstaan uit levenloze materie, of het nu een reducerend gasmengsel is of een zak graan. En beide zijn onbewijsbaar en zelfs onrealistisch. Niet voor niets zijn wetenschappers als Hoyle het ontstaan van het leven in de ruimte gaan zoeken. Maar het mag duidelijk zijn dat dan je moeilijkheden alleen maar groter worden. Als de kans op één planeet met omstandigheden die leven mogelijk maken al zo klein is, hoeveel te kleiner is dan de kans dat het nog ergens anders voorkomt en dat de gevormde organische moleculen een ruimtereis naar Aarde kunnen overleven! De theorie van het ontstaan van het leven buiten de Aarde is dus niet meer dan een wanhoopsidee van een verstokte naturalist.

,,Kortom: als leven al spontaan kan ontstaan – een kans van één op bijna oneindig – dan is het nog bepaald niet de meest waarschijnlijke verklaring voor het leven op Aarde, behalve voor de onverbeterlijke materialist die zichzelf dwingt binnen de lichtkring van zijn straatlantaarntje te blijven zoeken.”

maandag 9 november 2015

Schepping en evolutie (4): Wetenschappelijke methode [b]

,,In de praktijk blijkt de wetenschap vaak te voldoen aan de omschrijving die gegeven wordt aan het zogenaamde reductionisme; in de formulering van W.J. Ouweneel: "De waarlijk wetenschappelijke methode is niets anders dan kwantitatieve meting en derhalve moeten ingewikkelde verschijnselen herleid worden tot eenvoudige elementen die kwantitatief bestudeerd kunnen worden, zonder al te grote bezorgdheid of de specifieke kenmerken van een ingewikkeld verschijnsel (...) misschien in dit proces verloren gaan."
Het wetenschappelijk proces werkt in de meeste vakgebieden dus tamelijk rationeel. Het grappige aan de biologie en de paleontologie (de kennis der fossielen; daar moeten we het later nog over hebben) is echter dat daar veel meer emotie bij komt kijken. Of grappig… vaak niet. Nu vraag ik je dus: volgden de paleontologische vakgenoten van Eldredge en Gould in 1972 de wetenschappelijke methode toen zij op hun publicatie reageerden met "een gehuil van woede" (zoals Eldredge het omschreef)? Volgde de redactie van Nature in 1981 de wetenschappelijke methode door geërgerd te reageren toen bij een tentoonstelling van het British Museum de mogelijkheid opengelaten werd dat de evolutietheorie niet waar zou zijn? Volgden de vakgenoten van Sheldrake de wetenschappelijke methode toen zij hem beschuldigden van alles behalve wetenschappelijkheid toen hij een boek publiceerde met een voorstel voor een alternatieve theorie? Volgt Hawking, als hij de peperdure zoektocht naar buitenaards leven motiveert door op te merken “Wij geloven dat het leven op aarde spontaan ontstond, en daarom moeten er in een oneindig universum nog andere vormen van leven bestaan”, de wetenschappelijke methode?”
,,Retorische vragen, dus daar hoef ik geen antwoord op te geven. Het kan allemaal waar zijn, maar creationisten werken dus ook vanuit een bepaald paradigma of theorie en wel eentje die niet gebaseerd is op logisch denken maar op geloof.”
,,Je maak een verkeerde tegenstelling; alsof geloof en logisch denken strijdig zouden zijn. Mogelijk is dat het geval in sommige vormen van geloof, maar niet in het christendom en zeker niet in het protestantisme. De Westerse wetenschap is niet toevallig voortgekomen uit het protestantisme. Dat gelooft namelijk in een God van orde die een logisch werkende wereld heeft geschapen en mensen verstand heeft gegeven om dingen, waaronder de natuur, te onderzoeken. Welnu, dat zijn ze gaan doen, en grote wetenschappers uit de zestiende tot twintigste eeuw, zoals Newton, Pascal, Boyle, Kepler en Einstein, waren christen. Maar het gekke is – of eigenlijk is het niet zo gek, want het past binnen het stadium van onze cultuur waarin we toen belandden – dat na enkele eeuwen de hoofdstroom van de wetenschap het geloof in God afzwoer. Het gevolg is dat ze in de biologie, waar het al of niet geloven in een godheid van grote betekenis is voor je zienswijze, een naturalistische verklaring voor het bestaan van het leven hebben gezocht, en gevonden. En ze zijn erin geslaagd de mening van de massa voor deze zienswijze te winnen, door tal van methoden, eerlijke en oneerlijke. Denk bijvoorbeeld aan de fraude van Häckel met embryoplaatjes.”
,,Fraude?”
,,Ja, ga maar onderzoeken. En suggestieve, niet door het fossielenarchief ondersteunde plaatjes als over de evolutie van aap tot mens en van viertenig paardachtig wezentje tot modern paard. Vervolgens speelt het geld een grote rol – onderzoeksgeld van overheidswege gaat naar onderzoekers die het juiste paradigma aanhangen. En zo kan ik nog wel even doorgaan. Waarmee ik maar mee wil aantonen dat de tegenstelling tussen geloof en wetenschap heel anders ligt dan door evolutionisten wordt beweerd. Het spijt me als ik me onvriendelijk uitdruk. Maar het is een kwestie van geloof dat de meeste evolutionisten nooit bereid zijn creationist te worden, terwijl hun geloof minstens even irrationeel is als scheppingsgeloof.”
,,Maar wees eerlijk: zou jij jouw geloof willen opgeven als werd aangetoond dat de evolutietheorie juist is?”
,,Als ieder weldenkend mens in mijn omgeving me duidelijk zou maken dat het scheppingsverhaal en andere verhalen in de Bijbel een louter symbolische of allegorische betekenis hebben en geen enkele historische waarde, en ik dat door eigen onderzoekingen bevestigd zou zien, dan zou ik bereid zijn me erbij neer te leggen dat geloof en wetenschap twee gescheiden werelden waren en dat de Bijbel bij het eerste hoorde en de biologie bij de tweede. Maar dat is niet het geval; integendeel.”

maandag 2 november 2015

Schepping en evolutie (3): Wetenschappelijke methode [a]

,,Je doet erg stellige uitspraken, maar wat weet je er eigenlijk vanaf? Weet je wel hoe evolutie werkt? Je hebt er zelfs nog een krasse uitspraak van een filosoof bij gevonden, maar als ik me niet vergis ben je net als al die creationisten die elkaar maar napraten en niet eens weten hoe de wetenschappelijke methode werkt.”
,,Dat laatste is onjuist. Er bestaan duizenden creationistische biologen – naast trouwens velen die noch evolutionisme noch creationisme aanhangen – en die weten per definitie hoe de wetenschappelijke methode werkt, omdat ze bioloog en dus wetenschapper zijn. Ik durf zelfs de stelling aan dat velen onder hen beter weten hoe die werkt dan menig evolutiebioloog. Maar goed, laten we ons niet gaan ingraven en elkaar met scherpe taal bestoken; een open gesprek is vruchtbaarder. Jij stel kritische vragen en ik zet mijn zienswijze uiteen. Uitstekend. Dan kijken we na afloop waar we op uitkomen.”
,,Goed. Ik ben benieuwd naar de feiten waarmee jij jouw beweringen onderbouwt en of je weet hoe wetenschap werkt.”
,,Op die feiten komen we later. Eerst over wetenschap. Op het eerste gezicht werkt die heel inzichtelijk. Naar aanleiding van een waargenomen feit heeft een onderzoeker een hypothese (een vooronderstelling), die hij toetst middels een experiment. De werkwijze van die proefneming, alsmede de uitkomst en zijn conclusies, beschrijft hij zorgvuldig in een artikel dat als het een beetje meezit in een wetenschappelijk tijdschrift wordt geplaatst. Wordt de hypothese bevestigd, ook door collegawetenschappers en andere experimenten, dan kan de hypothese worden bevorderd tot theorie. Wordt die theorie uiteindelijk door de meeste vakgenoten ondersteund en kan hij werken als vakbreed onderzoekskader, dan kan de theorie bevorderd worden tot paradigma.
,,Dat over de ‘wetenschappelijke methode’ verschillend kan worden gedacht mag duidelijk zijn uit het feit dat zij denkvoer heeft gevormd voor een hele tak van de wijsbegeerte, de wetenschapsfilosofie. De eerste belangrijke groep wetenschapsfilosofen, de Wiener Kreis, zag wetenschap als volstrekt rationeel; de wetenschap toonde met waarnemingen de juistheid van hypothesen aan. Begin twintigste eeuw meende Karl Popper echter dat dit geen recht deed aan de werkelijkheid van de wetenschap. De wetenschap "verifieerde" niet, maar "falsificeerde", dus zou proberen met feiten haar eigen theorieën te bewijzen onwaar te zijn. Dit is het 'ideaalbeeld' van de wetenschap. Het bleek in de wetenschap echter niet allemaal zo zuiver verstandelijk toe te gaan. Dit werd onderkend door Thomas Kuhn die het idee van de genoemde paradigma's ontwikkelde. De wetenschap blijkt volgens hem uit te gaan van een bepaalde vaste vooronderstelling, een onderzoeksschema, aan de hand waarvan onderzoek gedaan wordt en waaraan de uitkomsten van dat onderzoek getoetst worden. Dit paradigma is een bril waardoor de wereld bekeken wordt, met als gevolg een beperkte kijk op de werkelijkheid. Zo’n paradigma is buitengewoon standvastig en kan alleen door een wetenschappelijke revolutie worden vervangen door een ander. En dat is zoals je begrijpt pas mogelijk zodra er een voor de meeste vakgenoten aanvaardbaar alternatief is. Paul Feyerabend meende dat er zelfs geen wetenschappelijke vooruitgang bestond. De verschillende paradigma's zijn niet met elkaar te vergelijken, dus bouwen niet op elkaar verder. Wetenschappers die niet hetzelfde paradigma aanhangen proberen elkaar (niet alleen met wetenschappelijke argumenten) te overtuigen. Wetenschap gaat zo slechts om het verkrijgen van overeenstemming (consensus) over de wijze waarop de werkelijkheid bezien moet worden.
,,Zelfs daarmee zijn we er nog niet, maar laten we even pauzeren en volgende week verder hierover bomen.”