Taal lijkt op de natuur. Niet toevallig dus dat beide mijn
belangstelling hebben; men zegt immers dat taal leeft. Leven betekent
verandering. Nieuwe woorden verschijnen, oude verdwijnen. De Japanse
duizendknoop verschijnt, de Roggelelie verdwijnt. "Allumeuse" verdwijnt, "cockteaser" komt ervoor in de
plaats. Ziehier taalverloedering.
Maar eerlijk is eerlijk: niet alle verandering is een
verslechtering; zie Taal verandert. Dat geldt voor taal en voor de
natuur. Maar toch blijft het onwijs jammer dat de Roggelelie, de enige inheemse
bloem met de nationale kleur, waarschijnlijk niet meer in het wild in Nederland
voorkomt; er zijn wel Oranje havikskruid en Oranje springzaad voor in de plaats
gekomen, maar die halen het in schoonheid niet bij de lelie en maken bovendien
geen deel uit van onze geschiedenis, van de Nederlandse identiteit zou je
kunnen zeggen.
Er zijn woorden die gerust mogen verdwijnen, omdat ze
tekortschieten of omdat ze worden vervangen door een mooier dan wel
Nederlandser woord. "Eerlang" is zo'n geval, een woord dat niet lang
heeft bestaan en wellicht verdwijnt vanwege de verwarrende vorm, want wie
begrijpt nu dat het eigenlijk "binnenkort" betekent? Verder kun je
onder meer denken aan Engelse sporttermen waarvoor een Nederlands woord is
bedacht. Meer voorbeelden zal ik er hier niet noemen, want dat zou hun
verdwijning onnodig vertragen.
Dan zijn er zijn woorden die op zich geen meerwaarde hebben,
maar toch beter konden blijven omdat het verdwijnen van woorden taalverarming
betekent – hoe vaak heb je niet een synoniem nodig omdat je hetzelfde woord
niet steeds wilt gebruiken of omdat je toch net een andere gevoelswaarde zocht?
–, zoals het uitsterven van planten en dieren de natuur verarmt. Denk aan
"verzenen" (klemtoon op de
eerste lettergreep), "krijten"
(dat tegenwoordig alles "huilen" heet is nogal armoedig), "coquette" (ja, het is Frans, en
ja, misschien zou ze niet moeten bestaan, maar ze bestaat en we hebben er geen
beter woord voor) en "dewijl"
(het wordt wellicht tijd dat we ons inzetten voor het behoud van de
schrijftaal).
En ten slotte zijn er woorden wier dreigende verdwijning
uitgesproken spijtig is –
a. woorden
die met hun schoonheid onze Nederlandse taal sieren: aaipoes, bruggentrekken ("lanterfanten"),
achterkousigheid, besjoechelen, letterbaas ("geleerd man"), marren ("talmen"), pleegzuster,
pochhans, prij ("helleveeg"), ramaaien,
rosbeier;
b. woorden
die een bepaalde betekenisnuance bieden: landslied
("volkslied" heeft ook een andere betekenis), spierkrachtig; of juist een aantal begrippen samenvatten: letterfout (spelling, interpunctie,
grammatica en/ of zetwerk)
c. begrippen
waarvoor we gewoonlijk een leenwoord gebruiken, maar waarvoor desondanks een
Nederlands woord bestaat of bestond: aanblazing,
algezicht ("panorama"), eigenbatig, evenmaat ("harmonie"), kerfdiertje ("insect"), lantaarnplaatje ("dia"), neetoor ("chagrijnig iemand"), tikjuffrouw,varensgast
d. begrippen
waarvoor we eigenlijk geen enkelwoordige vervanging hebben, die dus een gat
achterlaten in de taal als ze verdwijnen: befranjen,
bordeeltaal, broodrat ("iemand die leeft op andermans kosten"), engelin, kleinhans, nachtkroeger,
peinzensmoe, redeziften, reeuws ("een
lijklucht hebbend"), snedeling
("middels keizersnee geborene"), voos
(voorstadium van rot), winterbrand, zwaarhoofd;
e. benamingen
voor een verdwenen gebruik dat we niet mogen vergeten: bellenmeisje (jonge dienstbode die moest opendoen voor bezoekers), eendenroer, hondenslager (beambte in de kerk die loslopende honden moest vangen
of doodslaan), knijpkat, lampetkan, slöjd, touwslager, zevendubbeltjesring, ziekenzand (ter demping van
hoefgetrappel en kargeratel);
f. benamingen
voor een ander(e) volk of groep, sommige beschouwd als 'politiek incorrect'
(waarover binnenkort): muzelman, mohammedaan, moriaan, neger (wat is
anders het tegengestelde van een jager?), zigeuner;
g. Indische
woorden, die ons herinneren aan een belangrijk stuk geschiedenis: baboe, desa, doekoen ("medicijnman"),
goenagoena
("tovermiddelen"), nonnie
("zusje"), senang
("behaaglijk, tevreden, gelukkig");
h. Bargoens,
veelal aan het Jiddsch ontleende dieventaal: juut, kalletje ("meisje,
snol"), nor, majem ("water"), rojem! ("kijk uit!"), vernachelen ("in de maling nemen;
vernielen"), zwijntjesjager ("fietsendief");
i. literaire
woorden: aandonzen, achternoeneboer ("luie boer die
achterloopt met zijn werk"), hemelvlam
("zon"), opzwalpen, pekelschuim, toeven, wadem, zangberg.
(volgende week de
´Rode Lijsten´ en iets over de oorzaken en over twee weken de 25 bijzonderste
verdwijnwoorden)
Ik hou echt van die Indische woorden! Mijn vader had een boekje om Maleis te leren. Heel oud boekje. Van de Koninklijke Marine. En zo leerde ik mijn eerste woordjes Maleis.
BeantwoordenVerwijderen