Het belang van dialect
Het gevolg van het feit dat een dialect, zoals we vorige
week zaken, taalkundig niet onderdoet voor een taal is dat dialect niet remmend
werkt op de taalontwikkeling van een kind, zoals nogal eens wordt gedacht, maar
die juist bevordert; als het maar al heel jong het onderscheid tussen die twee
leert.
Het misverstand wordt vermoedelijk veroorzaakt doordat
ouders van dialectsprekende kinderen, zeker in gebieden waar het dialect bedreigd wordt zoals in de Gelderse
Vallei, in de meeste gevallen minder hoog opgeleid zijn en meer praktisch werk
doen dan kinderen van ouders die het dialect – wellicht omdat ze het "te
min" vinden – hebben verleerd, en dus veelal minder ‘talig’ zijn. Maar
hardwerkende bouwvakker of boer, geef je kinderen de kans om de
‘rijkeluiskinderen’ op taalgebied te evenaren door hen hun dialect grondig in
te prenten, en later zo snel mogelijk meer talen te laten leren.
Dus Barrevelder, Lunteraon, Sjaarpezeêler, Renswouwenaor,
Bunschoôter, Zwaartebroeker, Eêreveêner, Kotiker, Koôtjebroeker, Niekaarker,
Gaardereên, Otterloër, Harskaamper of wat je ok bin: leer joe kiender Veêluws! Wie
naost Hollaands z’n Veêluws kent het meer reejen um groôts te wezen op z’n
taolenkennis as êên die niks as Hollaands kan, wat veur baon of z’n ouwers ok
hên.
Bovendien is het behouden van streektaal niet alleen voor de
taalontwikkeling van belang. Er zijn nog twee andere, minstens even belangrijke
en met elkaar samenhangende, overwegingen.
Ten eerste is het dialect één van de cultuurdragers van een
streek, naast bijvoorbeeld streekproducten, historische landschapskenmerken –
denk bijvoorbeeld aan de aan- of afwezigheid van houtwallen en het
verkavelingspatroon – en (boerderij)bouwstijlen.
In een tijd van globalisering en verstedelijking wordt het
streekeigene dat er nog over is steeds belangrijker. Maar terwijl
streekproducten in steeds meer winkels een plaats krijgen verliezen de
streektalen terrein.
Ten tweede is het voor jongeren van deze tijd van groot
belang een eigen identiteit te ontwikkelen. Vroeger gebeurde dat bijna
automatisch: je was deel van een dorpsgemeenschap en je ging zodra je van de
lagere school af kwam aan het werk en stichtte een gezin, net zoals iedereen.
Identiteitscrises kwamen nauwelijks voor, want je identiteit was bepaald door
woonplaats en geschiedenis. Vandaag de dag zit de maatschappij veel
ingewikkelder in elkaar, zijn gemeenschappen – áls ze nog bestaan – veel minder
hecht en worden jongeren aangemoedigd een eigen identiteit te zoeken. Maar dat
laatste blijkt moeilijk, met als gevolg een nieuw soort kuddegedrag.
Door de invloed van massamedia dreigen hedendaagse jongeren
losgeslagen te worden van hun wortels en stuurloos rond te tollen op de woelige
zee van een rusteloze cultuur. Wat pubers nodig hebben is een ijkpunt, een
houvast voor het ontwikkelen van een eigen identiteit als volwassene. De
oplossing is niet het na-apen van populaire figuren als pop- en filmsterren en
het overnemen van (Rand)stadse modeverschijnselen, maar het weer ontdekken van
je wortels.
Dus, jongere wiens ouders geboren en getogen zijn in een
Veluws dorp of het platteland van de Gelderse Vallei of in welke andere
prachtige streek in Nederland dan ook: verdiep je in de unieke kenmerken van je
geboortestreek, met zijn natuur en boerenland, zijn streekproducten en
volksverhalen, plaatselijke gebruiken én dialect. Ga dat weer beschouwen als
onmisbaar onderdeel van je eigen identiteit en wees er trots op te midden van
kleurloze leeftijdsgenoten, en ik voorspel je: je zul winnen aan geestkracht en
zelfvertrouwen.
Hoe moet je je kinderen dan tweetalig opvoeden? Dat kan op
twee manieren. De eerste is dat, zeg, de moeder altijd dialect met hem spreekt
en de vader Nederlands. De andere is om ze aanvankelijk alleen het dialect aan
te leren en zodra ze in contact komen met leeftijdsgenootjes en naar een school
gaan waar het dialect niet langer gangbaar is, in te zetten op het Nederlands.
Dat moet wel zo vroeg mogelijk gebeuren, maar het gevaar van de eerste methode
is in een streek waar het dialect onder druk staat dat wanneer het kind op school
alleen Standaardnederlands hoort en thuis ook deels, het dialect wordt
weggedrukt. Kortom: voor Tukkers, Zeeuwen, Brabanders en Limburgers – en
Vlamingen wellicht, maar daar weet ik te weinig van – verdient mijns inziens
methode 1 aanbeveling, voor Veluwenaren, Drenten, West-Friezen en
Alblasserwaarders methode 2.
Ik kan nauwelijks genoeg benadrukken hoe belangrijk het is
het Nederlands grondig te beheersen. Maar bijna even belangrijk is het om
daarnaast een dialect te spreken, zowel om taalkundige als om psychologische en
culturele redenen. Buitenlandse talen kunnen later nog wel worden aangeleerd –
hoe meer hoe beter.
Lees ok de reaksie van Kees van Reêne op https://www.youtube.com/watch?v=HlB57pRu9jk.
BeantwoordenVerwijderenEn luuster naor ’t liedje van Daniël Lohues dat “Op ’t platteland” heet:
https://www.youtube.com/watch?v=Z4PKz5Do5SE
Jo, Evert!
BeantwoordenVerwijderenGeliek hè-je, en dat za-je kriege ok. Mer dat kan nog best een pòòsje dure, dus geef ik `t je noe mer vast. Dank veur je goeie gedachtes.
Michiel