,,Evert, ik zeg het nog een keer: jij baseert je geloof op
een heilig boek, één van de vele heilige boeken, en zeker geen
natuurwetenschappelijk handboek of anderszins wetenschappelijk betrouwbare
bron.”
,,En ik herhaal: de natuurwetenschappelijke theorie die ik
aanhang is niet zozeer gebaseerd op de Bijbel als dat de feiten ermee in
overeenstemming blijken te zijn; hoewel het wetenschappelijk gezien geen enkel
bezwaar is als het idee voor een theorie uit een heilig boek komt: de eerder genoemde Karl Popper maakt
onderscheid tussen context van ontdekking,
die bijvoorbeeld ook een droom mag zijn (zoals bij de ontdekking van de
benzeenring) en context van toetsing,
waarvoor wetenschappelijk verantwoorde experimenten nodig zijn. De Bijbel is
geen natuurwetenschappelijk handboek, maar een geschiedenisboek; en wel een
bijzonder betrouwbare. Bovendien is de Bijbel niet zomaar één van de heilige
boeken, maar een unieke; dat zal ik duidelijk maken.
,,Kijk. Een levenswetenschap die vele miljoenen jaren nodig
heeft en daarbij steunt op een geologie die over miljarden jaren gaat, kan zich
slechts baseren op bodemvondsten en waarnemingen in onze tijd. Dat is de
moeilijkheid voor het evolutionisme. Een levenswetenschap die slechts enkele
duizenden jaren nodig heeft zou in theorie daarnaast gebruik kunnen maken van
schriftelijke bronnen. Dat is het voordeel (niet de verdienste) van het
creationisme. Nu blijkt dat de meeste oude geschriften niet veel houvast bieden
ter ondersteuning van de theorie. Er is echter één grote uitzondering: de
Bijbel. Dat is namelijk niet zomaar een heilig boek vol mythen en vaagheden,
maar beschrijft een zeer groot aantal gebeurtenissen die ondersteund worden
door controleerbare feiten. Sommige alleen in die tijd, zoals dat de
oorspronkelijke bewoners van Mo’av de Emieten en de Zamummieten waren
(Deuteronomium 2); of dat de bron Lechi ten tijde van schrijven nog bestond
(Rechters 15). Sommige dingen echter zijn nog steeds controleerbaar, en dat
worden er naarmate archeologisch onderzoek voortschrijdt hoe langer hoe meer.
Ooit werden bijbelverhalen over de Kana’anieten, Hethieten en Edomieten door de
gangbare wetenschap, met in deszelfs voetspoor kortzichtige (Van den Beukel
zegt: doodsbenauwde) moderne theologen, afgedaan als verzinsel – totdat
aangetoond werd dat die volken daadwerkelijk hebben bestaan. De regeringstijden
van de Jisraëlitische koningen zoals die in Koningen en Kronieken staan worden
bevestigd vanuit Assyrië en Babylonië (kleine verschillen blijken te berusten
op het feit dat de Assyriërs een andere kalender gebruikten dan de Joden).
Volledige vergelijking lukt niet – zo gaan de Assyrische gegevens niet terug
tot de tijd van Davied, maar om dan te redeneren dat dat gedeelte dus fictie
is, is net zo naïef als het afdoen van bolbliksem als onzin zolang er geen
verklaring voor was.
,,Goed, de mogelijkheid blijft natuurlijk dat een deel van
de bijbelverhalen verzonnen is, zeker die over de oudste tijden, ware het niet
dat er aanwijzingen zijn dat ze zowel zeer zorgvuldig te boek gesteld zijn als
dat ze kennis bevatten die boven die van die dagen uitstijgt.
Om te beginnen wordt vaak beweerd dat Mozes (Moosjè) niet de
schrijver kan zijn van Genesis en dat (dus) het zondvloedverhaal van Gilgamesj
het oudste is en het bijbelse verhaal daarop gebaseerd. Dat is echter onjuist.
Ten eerste is het Gilgamesj-verhaal natuurwetenschappelijk gezien onzin en het
Bijbelverhaal betrouwbaar – de kubus van Utnapisjtim noemde ik vorige week – en
ten tweede blijkt bij zorgvuldige lezing van Genesis dat het is opgesteld
vanuit oude ooggetuigenverslagen op een kleitablet: de afsluitende regel meldt
steeds de schrijver; meestal steeds één per tijdvak, maar het zondvloedverhaal
blijkt te zijn samengesteld uit drie verschillende verslagen, namelijk van
Sjeem, Cham en Jafeth (Genesis 10:1, bij het verkeerde hoofdstuk
geplaatst). Dit verklaart ook dat er in Genesis bepaalde oude Babylonische
woorden schijnen voor te komen die elders in de Bijbel ontbreken. En het feit
dat Moosjè de schrijver was verklaart de Egyptische woorden en uitdrukkingen in
de Toraa en de ingewijdenkennis over Egypte die uit Exodus blijkt. Toch nam
deze aan het hof van de farao onderwezen schrijver de Egyptische cultische
regels niet over. Dat brengt ons bij het derde punt: hij kreeg van zijn God
Jahweh richtlijnen door die hij haast blindelings doorgaf aan het volk. Maar
het wordt al laat; ik stel voor dat we daar volgende week over doorpraten.”
,,Mij best.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten