maandag 29 juni 2015

Zwart

Zwart is de kleding van de begrafenisondernemer en van zijn lijkwagens. Zwart is de kleur van diepe rouw.
Zwart is de motorkleding van Hell's Angels en Bandidos en in het zwart hullen zich gothics, hardrockers, occultisten en satanisten. Zwart is de kleur van het verborgene en demonische. Daarom is het bepaald respectloos een neger uit te schelden voor "zwarte".

Zwart is de kleding van rechter en advocaat, alsmede van predikant en kerkenraadsleden en zwart is de verplichte kledingcode voor uitvoerend klassiek musici. Zwart dient als onopvallende achtergrondkleur die de aandacht van de kleding afleidt naar gezicht, handen en muziekinstrument.

In weerwil van de ernst van het bovenstaande zou je er haast een liedje van maken:
Zwart, wit en grijs zijn de kleuren van vandaag;
hier en daar wat beige, maar dan zeker vaag;
blauw is de spijkerbroek, maar verder geen gezeur:
zwart kleedt zich de jongere – is-t-ie bang voor kleur?
Het is natuurlijk wat overdreven, maar het is wel opmerkelijk dat niet alleen de modekleur des winters zwart is, maar dat steeds meer jongeren sinds kort ook in de zomer nauwelijks kleur (durven) dragen. Vooral doen de zwarte-kousenkerken na vele jaren hun naam weer eer aan.

Overigens blijkt het warme weer van de afgelopen – en komende – dagen verfrissend te zijn wat dit betreft. Goed bezig – houden zo!

Hoewel zwarte kleding in sommige gevallen een eerzaam doel dient verliest het door de aard der kleur haar ongunstige bijbetekenis nooit geheel. Daarom is het een veeg teken als jongeren zich in het zwart gaan kleden. Ze zijn op dat ogenblik geen muziekstuk aan het uitvoeren en maken geen deel uit van een kerkenraad. Zodoende heeft hun zwarte kleding in het gunstigste geval een dubbele boodschap: 1. ik wil niet opvallen; 2. ik houd van somberheid en duistere zaken en de hele wereld mag verrekken. Deze tweede boodschap is voor een puber die op zoek is naar zijn identiteit zeer begrijpelijk; welke jongvolwassene (waar ik ook mezelf toe reken) herkent er niet iets van?
Maar het lost noch levert uiteindelijk iets op. Theoretisch (en praktisch) zijn er drie mogelijke ontwikkelingsrichtingen vanuit een grotendeels zwarte puberkledingstijl:
  1. de jongere wordt volwassen en gaat lichtere en meer gekleurde kleding dragen;
  2. de jongere wordt ouder, maar blijft onvolwassen en blijft vooral zwart dragen;
  3. de geneigdheid naar zwart en duister wordt steeds sterker en de jongere dringt hoe langer hoe dieper door in de wereld van hardrock, magie of dergelijke.
Die laatste categorie is klein, maar vindt vermoedelijk wel zijn oorsprong in de neigingen van de pubertijd. En mijn stellige overtuiging is dat mensen uit deze categorie noch echt gelukkig zijn, noch anderen gelukkig maken – wat overigens ook geldt voor vele grijze muizen die maar met de massa meehobbelen, maar dat terzijde.

Zwart kan stijlvol zijn. Maar het ontbreken van kleur is deprimerend en aan deprimerende zaken heeft onze tijd geen gebrek. Waar behoefte aan is, dat is aan schoonheid, en schoonheid is nauwelijks mogelijk zonder kleur. Mooie kleding geeft de toeschouwer een goed gevoel en de draagster zelfvertrouwen. Daarom een oproep aan ouderen en jongeren in het algemeen en de refomeisjes van vorige week in het bijzonder: Zomer of winter, durf kleur te bekennen!


maandag 22 juni 2015

Hek van de dam

Wat is er aan de hand? Zijn de Nederlandse zomers zo koud geworden, of de meisjes zo preuts, dat ze sinds 2009 massaal een broek dragen onder hun rokje? Die broek heet "legging"; uit de definitie van "broek", "ondoorzichtige beenbekleding van het middel tot de enkels of hoger", blijkt duidelijk dat de legging daar ook onder valt. Dus, slechts zeer weinigen in deze contreien dragen nog geen broeken (denk ook aan regen- en pyjamabroeken). Is dat erg?

Reformatorische (middelbare) scholen, de laatste toevluchtsoorden voor echte meisjes, liggen onder niet-aflatend kruisvuur van begripsloze buitenstaanders. Vooral het Van Lodenstein College (VLC) is berucht om zijn strenge regels, inzonderheid de kledingvoorschriften. Jongens moeten een lange broek dragen, meisjes een rok tot de knieën of langer. Riepen deze voorschriften altijd al weerstand op van rebelse pubers, de meisjes lappen de regels sinds een paar jaar massaal aan hun laars: de mode is korte rokjes, en daar moeten de schoolregels voor wijken. Handhavers hebben de moed opgegeven. De school heeft kledingcoaches te hulp geroepen, maar het lijkt er niet op dat die veel kunnen uitrichten.
Toch wist men één schans nog met succes te verdedigen: zichtbare legging (= broek) onder de rokjes. Reformatorische scholen als de Jacobus Fruytier Scholengemeenschap doen hier al geruime tijd niet moeilijk over; sinds enkele jaren wordt het ook op VLC-vestiging Kesteren gedoogd, maar tot voor enkele weken nog niet in Barneveld. Daar dreigt de verdediging van de schoolregelhandhavers het te begeven nu een paar belhamels het gewaagd hebben onder hun rokje een ongecamoufleerde legging aan te trekken naar school. En slecht voorbeeld doet slecht volgen, zo luidt een natuurwet; het hek wordt van de dam geduwd, nog even en er is geen houden meer aan. De regelbewakers hebben het nakijken.

Is dat erg?

Ja, want zoals ik eerder betoogde gaat dit ten koste van het vrouwelijk zelfbewustzijn van de meisjes. De combinatie minirok-kousbroek geeft namelijk niet zozeer blijk van preutsheid of juist uitdagendheid als wel van gebrek aan zelfvertrouwen. Vooral zo'n zwart rokje met dito kousbroek is van een afstandje bijna niet te onderscheiden van een gewone zwarte (spijker)broek. Blijkbaar zijn de draagsters, die door school, ouders en/ of kerk verplicht worden een rok(je) te dragen, bang om voor een meisje aangezien te worden en gaan ze liever door voor een twijfelgeval. Onbewust misschien, maar het is wel zo. De weinigen die wel over voldoende zelfvertrouwen en vrouwelijk gevoel beschikken en fleurige lange rokken dragen zijn veelal wat ouder dan middelbare-schoolleeftijd. Maar zij zijn wel degenen die het straatbeeld opfleuren en daarmee helpen aansporen niet meteen naar binnen (beeldschermen) te gaan omdat er buiten toch niets moois te zien is. Met alle bijkomende nadelige gevolgen voor de gezondheid.


maandag 15 juni 2015

Trek (niet) naar de stad

De trek van het platteland naar de stad moet worden gestopt

Het is een wereldwijd probleem: de trek van het platteland naar de stad. Vooral in arme streken ontvluchten mensen de armoede van het land om in de stad, waar naar verluid meer werk te vinden is, een beter leven op te bouwen. Een probleem, want het gevolg is uitpuilende miljoenensteden met krottenwijken vol schrijnende armoede, misdaad en ellende, en anderzijds een leeglopend platteland waar vervolgens niet genoeg voedsel meer kan worden verbouwd.
Het verschijnsel komt niet alleen voor in arme landen; in onze streken groeien de steden al eeuwenlang, niet alleen door natuurlijke bevolkingsaanwas, maar minstens evenveel door netto immigratie vanuit het omliggende platteland; aanvankelijk vanuit veiligheidsoverwegingen – ommuurde steden waren beter te verdedigen dan een boerenhoeve – maar door de industrialisatie (negentiende eeuw) vooral door de vooruitzicht van betaald werk. De boerenarbeider werd fabrieksarbeider – en won er niets mee, verloor slechts de rust en schoonheid van het landleven. Datzelfde gebeurt nu volop in industrialiserende landen als China.

Soms komt het omgekeerde voor, trek van de stad naar het platteland. Spengler beschrijft verstedelijking als één van de kenmerken van de laatste fase van een grote cultuur. Als een beschaving, na een ontwikkeling van opkomst, bloei en aftakeling, sterft, lopen de steden leeg. Dat lot trof bijvoorbeeld Midden-Amerikaanse steden als Teotihuacán, Tikal en Tenochtitlán.
Dat verstedelijking vandaag de dag wereldwijd optreedt is naar mijn mening een gevolg van de mondiale invloed van onze Avondlandse cultuur, van kolonialisme tot massamedia.

In landen als de West-Europese, die zich in de postindustriële fase bevinden, is het in de stad, zonder honger en zware luchtvervuiling, beter toeven en kan trek naar de stad vaker worden ingegeven door behoefte aan gezelschap, drukte en vermaak. Het gevolg op het platteland is dan verdergaande schaalvergroting van de overblijvende boerenbedrijven.
Overigens waardeer ik de trek naar de stad voor zover die in Nederland nog plaatsvindt hier netto niet als een probleem, want op nog meer burgerhuizen in het boerenland zitten we ook niet te wachten, behalve misschien in leeglopende gebieden in Friesland en Groningen.
Aan de andere kant van het spectrum echter, in de arme ontwikkelingslanden, kan ik geen goed argument verzinnen dat pleit voor de trek naar de stad. Niet alleen zijn boeren in het land dringend nodig om voedsel aan de aarde te ontlokken, maar ook hebben ze daar op de meeste plaatsen de mogelijkheden om te overleven – helaas niet overal, maar gelukkig kunnen wij, rijken, aan wie misschien sommige van de natuurrampen die die arme drommels treffen mede te wijten zijn, nu ook hulp bieden – terwijl dat in de stad nog maar de vraag is. Ryszard Kapuściński beschrijft in zijn boek Ebbenhout hoe mensen die naar de stad gevlucht zijn en niet meer terug kunnen naar waar ze vandaan komen de dag doorbrengen, in de schaduw van gebouwen schuilend voor de middaghitte; soms is er wat te eten, andere dagen niets. En dan ging het hier nog vredig toe; ik hoef voor voorbeelden van het tegendeel maar te verwijzen naar de straatbenden in steden als New York. Nu is er in de binnenlanden, zeker in Afrika, ook geregeld oorlog, maar problemen als drugsverslaving zijn daar toch aanmerkelijk zeldzamer. Bovendien verliezen mensen in de massaliteit van de hoofdstad hun cultuur en daarmee een belangrijk deel van hun identiteit. Vergelijk de kleurrijke tradities in de binnenlanden met het kleurloze uiterlijk en bestaan van verwesterde stadsbewoners.

Daarom wil ik hulp- en ontwikkelingsorganisaties oproepen hun schaarse middelen niet langer te besteden in de steden, maar in te zetten in de landelijke gebieden, opdat de boerenbevolking ervan wordt weerhouden weg te trekken naar de stad – een nagenoeg onomkeerbaar proces – want hulpverlening in de stad is dweilen met de kraan open; en voorkomen is beter dan genezen.

maandag 8 juni 2015

Zonder natuur ga je dood (2)

Vandaag het tweede en laatste deel van de opsomming van wetenschappelijke argumenten voor de stelling dat contact met de natuur van levensbelang is...

Bloeddonoren bleken een lagere hartslag en bloeddruk (dus minder spanning) te hebben tijdens het geven van bloed wanneer op het televisiescherm in de wachtruimte natuurfilms worden vertoond dan wanneer opnamen van winkelcentra en -straten of gewone televisiebeelden werden vertoond.
Werklozen bleken minder goed met spanningsvolle situaties te kunnen omgaan naarmate ze minder groen in hun buurt hadden.
Een half uur tuinieren in een volkstuin leidt tot sneller en meer volledig herstel van spanningen dan een half uur lezen in tijdschriften.
Schoolkinderen uit plattelandsgemeenten bleken meer zelfvertrouwen te hebben en beter bestand te zijn tegen spanningsvolle levensgebeurtenissen naarmate er meer groen in en rond hun woning aanwezig was.
Schoolkinderen presteren beduidend sneller op een moeilijke en aandachtvragende toets (waarbij ze letters met cijfers moeten verbinden) als ze die mogen uitvoeren in de schooltuin dan wanneer ze hem moesten uitvoeren in het klaslokaal.
Meisjes uit een achterstandswijk bleken over meer zelfbeheersing te beschikken naarmate er vanuit het raam van hun appartement meer bomen en gras te zien waren.
Jonge kinderen op een kinderdagverblijf scoren beter op een toets die de kans meet ADHD te ontwikkelen als er in de omgeving veel bomen, struiken en heuvelachtige terreinen aanwezig zijn.
Kinderen met ADHD kunnen zich beter concentreren tijdens of na een verblijf in een natuurlijke omgeving.
Mensen die minstens één keer per week een park of bos bezoeken bleken de helft minder kans te hebben op ernstige psychische problemen dan mensen die nooit bewegen in de natuur.

Ziekteverzuim van kantoormedewerkers is lager naarmate ze meer planten in het zicht van hun werkplek hebben.
Het sterftepercentage onder mensen met een laag inkomen ligt in groene buurten lager dan in minder groene buurten.
De kans op depressieve klachten en angststoornissen neemt toe naarmate er minder groen rond je woning is.
Een lage vegetatiedichtheid van de openbare ruimte rondom de woning gaat gepaard met een verhoogde kans op hart- en vaatziekten.
Zwangere vrouwen bleken minder kans te hebben op een kindje met een (te) laag geboortegewicht naarmate er meer groen in de nabijheid van hun woning was.

Contact met de natuur heeft met name een gunstige invloed op 'hogere' cognitieve functies die bijvoorbeeld nodig zijn om te plannen, problemen op te lossen en impulsen te beheersen.
Studenten presteerden beter op een test na het bekijken van een diavoorstelling met natuurbeelden dan na het kijken van dia's van stedelijke omgevingen of geometrische figuren.
Een wandeling door een natuurgebied is behulpzamer bij het vinden van een oplossing voor een moeilijk probleem dan een wandeling over een parkeerterrein in de stad.
Vrouwen uit een achterstandsbuurt bleken zich beter te kunnen concentreren en minder vaak agressief te zijn wanneer hun woning uitzag op bomen en gras dan met uitzicht op asfalt en beton.
Studenten zijn creatiever wanneer er planten in hun kamer staan.

Om af te sluiten nog eentje die niet in het onderzoek stond maar onlangs bekend werd: kinderen die veel buiten spelen hebben minder kans op bijziendheid.

Overtuigd?


maandag 1 juni 2015

Zonder natuur ga je dood (1)

Het is tijd om naar buiten te gaan. En dat moet je blijven doen als het minder lekker weer is dan in deze tijd van het jaar; want wist je dat als je veel natuur om je heen heb je makkelijker kun ontspannen, minder kans heb op een depressie of angststoornis, je beter kun concentreren en creatiever ben en nog andere gunstige zaken, kortom: statistisch gezien langer, gezonder en gelukkiger leef?

Ik ben blij dat de meeste mensen liever in de stad wonen – in Nederland dan, want een neger in Afrika of een indiaan in Latijns Amerika zou ik ten stelligste afraden om naar de stad te verhuizen, want daar komt alleen maar narigheid van.
De gevaren van het leven in een Nederlandse stad zijn dermate aanvaardbaar dat ik mijn bovenstaande stelling hier durfde poneren, maar eigenlijk is het toch egoïstisch – het gaat mij om de in-standhouding van ongeschonden natuur en agrarisch landschap, dus hoe minder mensen daar wonen hoe beter. Maar hoewel ik misschien bezorgder ben om de veiligheid en gezondheid van negers en indianen dan van Nederlanders, ik ben niet egoïstisch genoeg om wat ik weet over het belang van de natuur voor mezelf te houden.
Dus wil ik iedere stadsbewoner en wie ook maar (te) weinig in de frisse buitenlucht komt met klem aanraden vaker de natuur op te zoeken. Voor je eigen bestwil.

In maart 2013 publiceerde het IVN een 'factsheet' over natuur en gezondheid, getiteld "Waarom wij natuur nodig hebben", een literatuurstudie door Agnes van den Berg. Uit dat meta-onderzoek haal ik hieronder de opvallendste uitkomsten aan (uit binnen- en buitenland). De conclusie mag u dan zelf trekken…

Nederlandse kinderen kijken betrekkelijk veel televisie: 67% van de 11-jarigen en 70% van de 13-jarigen minstens twee uur per dag.
Vooral jongeren komen weinig in de natuur; voor 41% is dat hooguit een paar keer per jaar.

Verwoesting van bomen door een kever bleek samen te hangen met een sterke toename van ziekten van de luchtwegen en hart- en vaatziekten.
In buurten met minder dan 10% parken, bossen, weilanden en ander groen in een straal van 1-3 kilometer rondom de woning bleek 16% zich ongezond te voelen; in buurten met meer dan 90% groen voelde maar 10% zich ongezond.
Buurtbewoners die ontevreden zijn met het groen in hun buurt voelen zich ongezonder dan bewoners die tevreden zijn met het groen.

Volwassenen in een stad besteden meer tijd aan fietsen naar het werk naarmate er meer parken in een straal van vijfhonderd meter rond hun woning zijn.
De kans op overgewicht ligt in de groenste buurten ongeveer 40% lager. (Dit hangt ook af van de aanwezigheid van voorzieningen en andere aantrekkelijke kenmerken als fietsenrekken, paden, verlichting, bos, water en uitzichten.)
Mensen ervaren een sportieve activiteit in een natuurlijke omgeving over het algemeen als meer plezierig dan dezelfde activiteit in een sportschool.
Een natuurlijke speelomgeving stimuleert tot meer gevarieerd en creatief speelgedrag.
Kinderen van vijf tot zeven jaar gaan flink vooruit in hun motorische ontwikkeling als ze een jaar lang elke schooldag in het bos mogen spelen.
Jongens die een sportschoolprogramma in de natuur volgden vertoonden na achttien weken meer gewichtsafname en meer verbetering op fitnesstests voor spierkracht, spieruithoudingsvermogen en zuurstofopname dan jongens die meededen aan het standaard sportprogramma op de stadscampus.
96% van het aantal Nederlanders geeft aan zich gezonder en rustiger te voelen na een bezoek aan de natuur.

Studenten die somber, gespannen en kwaad waren geworden door enge filmbeelden raakten hun negatieve gevoelens volledig kwijt na het bekijken van een korte video van een wandeling over een bospad. Natuurgeluiden blijken een vergelijkbaar heilzaam effect te hebben. (Deze heilzame werking van de natuur treedt vooral op in de eerste vijf minuten.)
Patiënten hadden na een galblaasoperatie minder sterke pijnstillers nodig en konden een dag eerder naar huis wanneer ze herstelden in een kamer met uitzicht op bomen dan wanneer ze herstelden in een kamer met uitzicht op een stenen muur.
Een bezoek aan of het kijken naar de natuur leidt tot een vermindering van pijn en negatieve emoties als boosheid, somberheid en vermoeidheid en tot een toename van positieve gevoelens en energie.