maandag 28 december 2015

Schepping en evolutie (11): Fossielen [b]

,,Wel een heel boeiend onderwerp, fossielen. Misschien ga ik er zelf ook nog eens naar graven.”
,,Ah, gelukkig alvast één ding waarover we het eens zijn. Het lijkt me leuk om eens iets af te spreken.”
,,Maar je argument dat onveranderde soortgroepen en levende fossielen de evolutietheorie onderuit zouden halen deugt niet. Er zijn in de natuur wel meer vreemde zaken die echter door evolutiebiologen heel goed verklaard kunnen worden. Soorten veranderen pas als de milieuomstandigheden ze daartoe dwingen, dus als er veranderingen optreden waaraan ze zich moeten aanpassen.”
,,Twee dingen. Het eerste is dat de erosiesnelheid zo hoog is dat de continenten tijdens de veronderstelde vierenhalf miljard jaar van het bestaan van de Aarde al een aantal malen moeten zijn afgesleten en weer opgebouwd, dus biotopen zijn verdwenen of veranderd. Ten tweede zijn er vele klimaten over de aarde heengegaan, naar wordt verteld. Zo was er in het Carboon een warm en vochtig klimaat, in het Perm wisselend, in het Trias warm en droog, in het begin van het Tertiair heet en aan het einde ervan de koude ijstijden met warme tussenpozen. Kortom: ik ben geneigd te zeggen dat je in wonderen moet geloven om vol te houden dat soorten honderden miljoenen jaren onveranderd kunnen blijven, nog afgezien van genetische overwegingen.

,,Dat van die erosie trouwens, nu we het toch over geologie hebben, maakt het wereldwijd voorkomen van oude aardlagen en het voorkomen van jonge lagen hoog in de bergen minder waarschijnlijk. Ook vulkanische activiteit en gebergtevorming lijken veel te snel te gaan voor een zo oude aarde. En dan heb ik het nog niet eens gehad over ontbrekende lagen, lagen die elkaar een aantal malen afwisselen, lagen die in elkaar overgaan en plaatsen waar oude lagen bovenop jonge liggen. In dat laatste geval spreekt men van een – door tektonische krachten veroorzaakte – overschuiving, maar de moeilijkheid is dat daar in veel gevallen geen sporen van te vinden zijn, terwijl een verplaatsing van zovele tonnen materiaal, verdeeld over een oppervlakte van soms duizenden vierkante kilometers (zoals de Lewis-overschuiving in Montana), over een afstand van soms honderden kilometers (zoals bij de Matterhorn en de Mythentop in Zwitserland), diepe sporen moet achterlaten in het landschap. Maar soms is het zelfs zo dat die lagen in elkaar overlopen, zoals in de Empire Mountains in Arizona.
,,Op verscheidene plaatsen ter wereld zijn hele rotspakketten gebogen zonder te breken, een aanwijzing dat ze nog zacht en dus onlangs gevormd waren. Het schijnt dat het Cambrische Sawatch-zandsteen nog zacht was bij opheffing van de Rocky Mountains tijdens het Krijt. Platgedrukte polonium-radiohalo’s in het Colorado-plateau suggereren dat een pakket van Trias-, Jura- en Eoceenlagen binnen enkele maanden werd afgezet. Zandsteenlagen moeten nog zacht zijn geweest en veel water hebben bevat toen verscheidene andere gesteentenlagen erbovenop werden afgezet en kalksteen zich daarin door scheuren en gaten een weg omhoog perste. Op verscheidene plaatsen zijn niet-weggeërodeerde voetsporen en ribbelstructuren te vinden. Sporen van bodemvorming en verwering daarentegen zijn vrij zeldzaam, terwijl dat overal tussen de lagen aan te treffen zou moeten zijn. Dat de lagen zelf op catastrofale wijze zijn afgezet is namelijk inmiddels algemeen geaccepteerd; de lange tijdsperioden zouden dus tussen de lagen moeten liggen; maar nauwelijks een spoor daarvan. En dan zijn er nog meer aardkundige feiten die eerder wijzen op een ramp van wereldformaat dan op lange rustige perioden afgewisseld door kleine natuurrampen: het overheersen van mariene afzettingen op de continenten, het feit dat er vijf keer zo veel sediment op de continenten ligt als op de zeebodem, overblijfselen van een ontzaglijke waterafvoer zoals het Grand Canyon, enzovoort. En om terug te komen bij de fossielen: een uniformitarische geologie kan moeilijk polystrate fossielen als dendrolieten en wormengraafsporen verklaren... Wordt vervolgd.”

maandag 21 december 2015

Schepping en evolutie (10): Fossielen [a]

,,Je zou nog wat praten over fossielen.”
,,Goed onthouden. Luister, fossielen vertellen een verhaal; ze spreken nog nadat ze gestorven zijn, zogezegd; alleen nu niet meer verstaanbaar voor soortgenoten, maar slechts nog voor mensen – eén búítengewoon voorrecht valt ons ten deel. Maar zonder gekheid: fossielen spreken een taal. Om te horen hoe die klinkt moet je Le carnival des animeaux van Saint Saëns luisteren. En om erachter te komen hoe je dat moet vertalen moet je je oor te luisteren leggen bij paleontologen.
,,Alleen is het jammer dat die het er niet over eens zijn wat de fossielen nu eigenlijk zeggen. Toen Champollion de Egyptische hiërogliefen ontcijferd had is er voor zover ik weet nooit iemand opgestaan die beweerde dat hij ze volledig verkeerd vertaalde. Maar met de fossielen is het een ander verhaal.
,,Ook op dit gebied zijn er met name twee strijdige lezingen van het fossiele verslag. Je weet dat een fossiel een versteend overblijfsel is van een organisme uit vroeger dagen. Een hele plant, een dierenskelet, losse botten, een lichaams- of pootafdruk, noem maar op, te vinden in aardlagen oftewel rotsmassieven. Volgens het uniformitarisme van Lyell zijn alle aardlagen geleidelijk ontstaan, dus moeten ook te fossiliseren planten en dieren in de loop van vele jaren zijn bedolven en versteend.”
,,Maar dat gelooft bijna niemand meer.”
,,Klopt, en terecht. De geologie laat onder druk van het feitenmateriaal steeds meer catastrofen toe. Maar het evolutionisme van Darwin staat nog overeind, zij het ook met de nodige aanpassingen. Alleen, hoe bewijs je die theorie? Volgens sommigen, zowel tegenstanders als aanhangers, is dat moeilijk; de biologische moeilijkheden voor de evolutietheorie zijn groot, maar het fossielenarchief schijnt hoop te bieden. Professor C.O. Dunbar schrijft: "Fossielen vormen de enige bewijzen dat het leven zich heeft ontwikkeld van simpele tot meer en meer complexe levensvormen."
,,Wat zeggen nu de fossielen? Volgens deze lezing dat het leven zich ontwikkelde van eenvoudig eencellig tot ingewikkeld veelcellig; in de loop der tijdperken verschenen steeds ingewikkelder levensvormen. Dat blijkt uit de fossiele vondsten: hoe dieper in de aarde – dus hoe ouder – hoe eenvoudiger de gevonden organismen. De evolutionaire stamboom komt overeen met het fossielenarchief. De volgende stap is, om aan de hand van die stamboom de ouderdom van een bepaalde aardlaag vast te stellen. Daarvoor heb je gidsfossielen, die kenmerkend zijn voor een bepaalde periode in de aardgeschiedenis. Zo schreef de paleontoloog Schindewolf in 1957: "De enige chronometrische schaal die in de geologische geschiedenis te hanteren is voor de stratigrafische (…) klassificatie van gesteenten en voor de datering van geologische gebeurtenissen, wordt verschaft door de fossielen. Dank zij de onomkeerbaarheid van de evolutie bieden zij een ondubbelzinnige tijdschaal”. Dit is echter een cirkelredenering: evolutie bewijs je uit de paleontologie, en de paleontologische relatieve datering haal je uit het evolutiemodel. Ter ijking van de dateringen worden daarom ‘absolute’ dateringsmethoden toegepast, zoals de radiometrie, die zoals we zagen nogal problematisch is. Andere dateringsmethoden, zoals aan de hand van warven, zijn niet beter en gaan bovendien niet zo ver terug in de tijd. Kortom: het blijft een wankele basis, reden waarom blijvend grote waarde wordt toegekend aan gidsfossielen. Maar helaas, ook die zijn bepaald niet feilbaar. Zo is de verspreiding van een belangrijke groep gidsfossielen, de foraminiferen, slecht bekend. Daar komt bij dat er veel variatie blijkt te zijn binnen de soort en dat de taxonomie vaak werkt op grond van laag in plaats van kenmerken, dus weer die cirkelredenering.
,,En hoe kan het dat, om maar enkele soortgroepen te noemen, kevers en libellen sinds het Perm (‘ouder dan 250 miljoen jaar’) niet wezenlijk zijn veranderd; haaien en longvissen sinds het Devoon; mossels, zeesterren en wormen sinds het Ordovicium; en wieren, bacteriën en schimmels sinds het Precambrium ongeveer hetzelfde zijn gebleven? Meer dan een half miljard jaar, dat is toch best lang. En nog gekker: coelacanten en de Brughagedis zouden al sinds het Krijt uitgestorven zijn, maar blijken springlevend. Neopilina komt niet voor tussen het Devoon en nu, en Lingula zou in het Ordovicium zijn uitgestorven, maar leeft. En zo zijn er nog veel meer levende fossielen. Geheimzinnig raadsel.”

maandag 14 december 2015

Schepping en evolutie (9): Het heelal

,,Maar jullie hebben wel een probleem. Als de aarde pas zesduizend jaar oud is, hoe kan het dan dat we sterren kunnen zien die miljoenen lichtjaren ver weg staan? Was het heelal er al lang vóór de scheppingsdagen?”
,,Dat denk ik niet; er zijn er wel die het denken, maar dan kom je volgens mij in de knoei met de bijbeltekst, bijvoorbeeld omdat God "de hemelen en de aarde" schiep in zes dagen, volgens Exodus 20; en omdat de hemellichamen pas op dag 4 werden geschapen.”
,,Wat dan? Schiep God illusies? Dat God het sterrenlicht onderweg geschapen heeft, vooruit, maar hoe zit het met een supernova? Eerst een neutronengolf, dan zichtbaar licht, dan röntgenstraling… een beeld van een explosie die zich nooit heeft voorgedaan; kortom, het heelal als een gigantische lichtshow.”
,,Heel scherp opgemerkt. Hier ligt één van de grootste moeilijkheden voor creationisten. Gezien de dingen die ik elders in de Bijbel over God lees geloof ik persoonlijk niet dat Hij illusies geschapen heeft, al zeg ik niet dat het niet kan. Creationistische kosmologen is er veel aan gelegen het raadsel te ontsluieren van wat er dan wél gebeurde op de vierde scheppingsdag. Maar de lastigheid is, dat omtrent het heelal nog heel veel onbekend is. Dat is trouwens net zo goed een moeilijkheid voor de naturalistische wetenschappers; de oerknaltheorie, die door de meesten van hen aangehangen wordt, is eveneens zeer twijfelachtig en afhankelijk van hypothetische grootheden als inflatie, donkere materie en donkere energie. Een groep seculiere kosmologen stelt dat de theorie slechts overeind gehouden wordt door alleen waarnemingen die passen binnen het standaardmodel te publiceren en concurrerende modellen uit te sluiten van financiering, waarmee het veeleer een religieus dan een wetenschappelijk idee is geworden. Dat zegt genoeg. Maar goed, het blijft lastig om die grote afstanden in het heelal te verklaren met een jonge schepping.”
,,Je kunt zeggen dat je dat van die afstanden niet gelooft.”
,,Ja, maar dat doet geen enkele goed geïnformeerde creationistische sterrenkundige. De verschillende afstandmeetmethoden zijn redelijk betrouwbaar, behalve van de roodverschuiving als afstandsbepaling van de verste hemellichamen, die is twijfelachtiger; maar tot zo’n 8 miljard lichtjaar zijn de berekeningen tamelijk betrouwbaar. Dus er moet iets anders bedacht worden. Humphreys kwam met het idee dat de lichtsnelheid in het verleden misschien veel groter was. Dit werd bevestigd door metingen van Setterfield, die eveneens constateerde dat de constante van Planck juist was toegenomen. Hij bouwde vervolgens aan de hand van de Kwantumtheorie, de Stochastische Elektrodynamica en de Plasmatheorie een kosmologie op die een soort alternatieve oerknal inhield, maar dan eentje met een veel grotere beginsnelheid; uit dit model vloeide onder andere voort dat de planeten pakweg een dag of vier eerder ontwikkeld waren dan de bijbehorende sterren, en dat alles zich in de loop van enkele duizenden jaren ontwikkelde tot wat we nu kunnen waarnemen.
,,Setterfields berekeningen van de lichtsnelheid konden later echter niet bevestigd worden door andere metingen. Daarom ging Humphreys het zoeken in een andere hoek: de tijd. Over die raadselachtige dimensie is niet zoveel bekend, maar wat er vanuit de Algemene Relativiteitstheorie – het beste natuurkundige model dat we vandaag hebben – wél van bekend is, is dat de tijdsverloopsnelheid afhankelijk is van de zwaartekracht. Nu is het zo dat astronomen veronderstellen dat het heelal onbegrensd is en dat wij ons op een willekeurige plek daarin bevinden en dat het heelal geen middelpunt heeft. Dit is echter een aanname die niet gebaseerd is op waarnemingen; sterker nog, er zijn aanwijzingen dat het heelal werkelijk een middelpunt bezit, zoals de straling van quasars en de draairichting en verspreiding van melkwegstelsels. Welnu, volgens Humphreys zouden wij ons dicht bij dat middelpunt bevinden, iets wat volgens de kansrekening bijna uitgesloten is, maar vanuit de scheppingsidee logisch. Nou, in het begin van de schepping was volgens zijn model het heelal veel kleiner en de meeste massa bevond zich rond het middelpunt, waar dus de zwaartekracht veel groter was dan elders. Redenerend vanuit de Algemene Relativiteitstheorie blijkt dat dan voor een waarnemer op aarde de tijd vrijwel stilstond, terwijl er ver in het zich uitbreidende heelal miljoenen jaren verstreken.
,,Of dit model houdbaar is moet nog blijken, en er zijn ook andere modellen voorgesteld, bijvoorbeeld door Hartnett met zijn Kosmologische Relativiteit, maar we weten nog te weinig van de krachten in de kosmos om definitieve uitspraken te kunnen doen over hoe alles is ontstaan. Al met al bestaat er nog geen sluitend creationistisch model, maar evenmin is het standaardmodel sluitend. Er zijn veel te veel feiten die niet overeenkomen met de theorie, waaronder tal van aanwijzingen dat het heelal pas enige duizenden jaren oud is, zoals de ouderdom van kometen, de sterkte van het magnetisch veld rond de planeten, de zuiverheid van de ringen van Saturnus en het feit dat het op Uranus en Neptunus nog steeds zwaar stormt.
,,Bovendien volgt uit de wet van behoud van energie, de eerste wet van de thermodynamica, dat het heelal een begin moet hebben. Daar komt bij dat de fijne afstelling van factoren in het heelal die leven op Aarde mogelijk maken een redelijke gedachte aan toeval uitsluit. Kortom: het heelal moet geschapen zijn, maar hoe, daar kunnen we weinig zinnigs over zeggen.”

maandag 7 december 2015

Schepping en evolutie (8): Dateringsmethoden

,,Maar denk je nu ook dat de aarde pas zesduizend jaar oud is?”
,,Pas? Weet je hoe lang dat is, zesduizend jaar? Maar je heb natuurlijk gelijk, dat dat maar een fractie is van de vierenhalf miljard jaar die de gangbare wetenschap nodig heeft.”
,,Nodig heeft? Het is gewoon gemeten.”
,,Fout. Wat er gemeten wordt, dat zij geen leeftijden, maar isotopenconcetraties. Radioactieve elementen vervallen met een bekende snelheid; als nu de verhouding tussen moeder- en dochterelement in een gesteente gemeten wordt, dan kan de ouderdom van dat gesteente berekend worden, is de redenering. Daarbij moet je echter drie vooronderstellingen maken. Eén: de vervalsnelheid moet gelijk gebleven zijn; twee: de beginverhouding moet bekend zijn; en drie: het systeem moet altijd gesloten geweest zijn, dus moeder- of dochterelement mag niet intussen ontsnapt zijn. Alle drie deze vooronderstellingen zijn twijfelachtig.
,,Maar eerlijk is eerlijk: in 90 tot 95 procent van het aantal gevallen komt de datering min of meer overeen met de theoretische ouderdom van de betreffende laag. Hoe dat komt? Misschien een grapje van de natuur, stel ik me zo voor; wie zal het zeggen? Een vermoeden van sommige creationisten is dat de radioactieve ouderdommen een maat zijn van de diepte onder water waarop de afzetting werd gevormd tijdens de Zondvloed, aangezien vervalsnelheid mogelijk samenhangt met druk en afkoelingssnelheid. Of het komt doordat één van de vragen die je moet invullen voor het laboratorium is hoe oud je verwacht dat het monster ongeveer is; misschien worden monsters met een afwijkende uitkomst wel vernietigd.”
,,Dat is een complottheorie.”
,,M… zou kunnen; maar ik heb geen familielid die op zo’n laboratorium werkt die dat kan controleren. In elk geval schijnt dat van die vragenlijst wel echt zo te zijn. Voor ‘foute’ dateringen worden allerlei verklaringen bedacht, onder andere dat het geen gesloten systeem betrof of dat de beginverhoudingen anders lagen. Let wel: alleen voor ‘fout’ geachte uitkomsten. Maar hoe verklaar je dan dat een lavalaag in het Grand Canyon, die een miljard jaar jonger zou moeten zijn dan de onderliggende basaltlaag, als 270 miljoen jaar ouder werd gedateerd? Dat enkele jaren na de uitbarsting van Mount Saint Helens ontstane lagen werden gedateerd op 350.000 tot 2,8 miljoen jaar? Dat lavagesteente van de Ngarahoe in Nieuw-Zeeland, die uitbarstte in 1949, ’54 en ’75, gedateerd werd op 0,27-3,5 miljoen jaar? En zo zijn er tientallen voorbeelden te noemen. Nu vraag ik je: als gesteenten waarvan de leeftijd bekend is veel te hoge ouderdommen opleveren, kun je de dateringen voor gesteenten waarvan de leeftijd niet bekend is wél vertrouwen?
,,Waarom werd voor een basaltlaag met als ‘gemeten’ ouderdom 23 miljoen jaar, waarin overblijfselen van Australopithecus ramidus gevonden waren, een ouderdom van 4,4 miljoen jaar gekozen? Waarom ‘mocht’ het gesteente waarin een primatenschedel gevonden werd geen 212-230 miljoen jaar oud zijn, maar ‘slechts’ 2,9 – wat later nog werd bijgesteld naar 1,9? Hoe kan het dat koolstof-14, dat een vervaltijd heeft van ruim 5700 jaar en zodoende niet meer gemeten kan worden na pakweg 75.000 jaar, gevonden is in alle bekende steenkoollagen (‘ouderdom’ tot 100 miljoen jaar), en zelfs in precambrisch grafiet? Hoe kan het dat een stuk hout dat volgens de koolstof-koolstof-methode 45.000 jaar oud was, voorkwam in een rotslaag die met kalium-argon gedateerd was op 45 miljoen jaar, dus een factor duizend verschil? En hoe is het mogelijk dat Australisch uraniet met thorium-lood berekend werd op 0-276 miljoen jaar (let ook op de spreiding), met neodymium-strontium op 1550-1650 miljoen en met lood-lood-isochroon op 841 miljoen (met een onzekerheid van 140 miljoen)?”
,,Maar jouw paar duizend jaar worden evenmin ondersteund door radioactieve datering.”
,,Klopt. Radioactief verval beschouw ik, gezien de sterke schommelingen en uitschieters in uitkomst, ook niet als een betrouwbare dateringsmethode. De geschiedkunde doet dat trouwens evenmin; die acht geschreven bronnen betrouwbaarder dan de koolstof-14-methode. Terecht, denk ik; en ik heb tevens een geschreven bron voor de ouderdom van de aarde. Hoewel ik er nog niet uit ben of de geslachtsregisters in de Bijbel de volledige tijdlijn omvatten of dat er gaten in zitten, de orde van grootte blijft dezelfde: duizenden jaren. Als het aan mij ligt geef ik de komende weken nog andere aanwijzingen dat dit meer recht doet aan de werkelijkheid dan de miljarden jaren van hoofdstroomwetenschappers.”
,,Ik ben benieuwd.”