maandag 27 februari 2017

Huisdierkind

Gezinssamenstelling: vriend Max, zoon Sem, dochter Sanne, hond Saar, kat Reno. Zo zou de profielschets kunnen luiden van een Libelle-schrijfster. Hond en kat maken voluit deel uit van het gezin. Soms nemen ze een hond of kat om wat gezelligheid te hebben als er nog geen kinderen zijn. Komt er vervolgens een kind, dan komt ze voor een lastige keuze te staan: moeten we Reno houden of niet? Nee, ik kan geen afscheid van hem nemen, dus laten we hem alsjeblieft houden. Vervolgens wordt die lieve Reno echter jaloers op Sem, omdat die nu een deel van de aandacht opeist die altijd naar hem ging. Meneer wordt onhandelbaar, hij pist de kamer onder, krabt de banken aan flarden… wat een drama. Tranen met tuiten. Zouden we Reno dan toch naar een asiel moeten brengen?
Vooruit, in een asiel wordt nog goed voor Reno gezorgd en kan hij hopelijk een nieuw leven beginnen. Saar echter is niet jaloers, maar ziek. Geneeskundig onderzoek en geneesmiddelen hebben niet mogen baten – Saar zal het niet lang meer maken. Max en Lieke moeten daarom met pijn in het hart besluiten haar te laten inslapen. Misschien kan ze nog een goede begrafenis krijgen, in het gezin gevolgd door een niet te onderschatten rouwproces.

Marijke Verduyn schreef er een boekje over: Het dier is mens geworden. Het is een tweeluik; de andere kant is Het dier is ding geworden. Schoothondje versus plofkip. Overeenkomst is dat beiden mensen bezigheid bieden. Verschil is dat het ding-dier ook nuttig is voor anderen dan de eigenaar, terwijl de meeste mens-dieren slechts dienstig zijn voor hun eigenaar. Je zou dan verwachten dat je moet betalen om mens-dieren te mogen houden, terwijl je betaald krijgt voor ding-dieren. Het tegendeel is echter waar. Om landbouwhuisdieren te mogen houden moet je geld betalen, terwijl de opbrengst sterk wisselt. Voor het houden van gezelschapsdieren hoef je vaak alleen maar voer te betalen, wat dan ook grif wordt gedaan; het beste voer is nauwelijks goed genoeg voor onze blaffende of miauwende gezinsleden. Hondenbelasting bestaat niet overal (meer) en kattenbelasting voor zover ik weet nergens.

Vlees kost veel productiegrond en water, is een tegenwoordig veel gehoorde kritiek. Hoe koeien de wereld vernietigen. Kan zijn, maar laten we dan wel de juiste prioriteiten stellen. Eerst afschaffen wat voedsel en water kost zonder dat het wat tastbaars oplevert. Honden, katten, paarden. Ja, ook rijpaarden kosten de Aarde veel energie en ruimte. Met de invoer dan wel een forse verhoging van hondenbelasting, kattenbelasting en paardenbelasting kan de overheid geld binnenkrijgen om biologische landbouw te steunen – dat lijkt me een goede bestemming – en kan de Aarde langer mee.

Twijfel je of je katten wil of kinderen? Kies voor kinderen, want die hebben een aantal voordelen ten opzichte van huisdieren: je krijg er kinderbijslag voor, je kun ze meer leren, ze kunnen terugpraten als je wat zeg en ze kunnen jou later verzorgen als je oud ben. Natuurlijk is dat nog lang niet aan de orde, maar vooruitdenken is niet dom.

maandag 20 februari 2017

Jij ben

Het is toch "jij bent"? Volgens de officiële regels wel, ja. Maar volgens mij niet.

In het nog altijd hypothetische en Kornalijnen Boekje is al de regel opgenomen dat bij tweede persoon enkelvoud (jij) altijd stam zonder t moet worden gebruikt. Nu bevat dat boekje nog niet alle punten waarop ik van mening verschil met de taalkunde; zo zou ik de hen-hun-regel willen vereenvoudigen en "hun" alleen gebruiken als bezittelijk voornaamwoord en niet als persoonlijk voornaamwoord in het meewerkend voorwerp.
Maar "jij ben" enzovoorts gebruik ik al jaren consequent, zoals je misschien al eens is opgevallen. Met dit betoogje hoop ik ook Kees en jou te overtuigen. Al zijn er natuurlijk belangrijker dingen in het leven, maar je kun je toch niet je hele leven alleen met de belangrijkste zaken bezighouden.

Eigenlijk is het een heel vreemde regel, stam+t schrijven ná "jij" en enkel de stam ervoor. "Ga jij" versus "jij gaat". Hoe is dat zo gekomen? De Taaladviesdienst wist het:
Deze bijzonderheid van de persoonsvorm bij 'jij/je' komt voort uit de
ontstaansgeschiedenis van dit persoonlijk voornaamwoord. 'Jij/je' is ontstaan uit 'g(h)i'; in de Middeleeuwen werd dit als het achter de persoonsvorm stond daaraan vastgeplakt, vaak met een d ertussen: 'hebdi' ('hebt ge'), 'kundi' ('kunt ge'). Deze d werd in de loop der tijd verzacht; 'di' werd via 'dji', 'dzji', 'zji' tot 'ji',
waarna de i werd gereduceerd tot e, zodat 'ji' veranderde in 'je'. 'Hebdi' veranderde zo in allerlei tussenstappen in 'heb jij/je'. In de omgekeerde volgorde kon die t niet afslijten; zoals het vroeger 'g(h)i hebt' was, is het ook nu 'jij/je hebt'.
Een boeiende geschiedenis, grappig dat die zo terug te zien is in de spelling. Maar het zou veel logischer zijn als de tweede persoon enkelvoud altijd vergezeld ging van stam zonder meer. Informeel dan, want bij de formele vorm, u (of gij) moet wel stam+t.
Daarom zou het beter zijn de onlogische regel af te schaffen; om twee redenen:
- Hij is moeilijk te leren, zowel voor Nederlandse schoolkinderen als voor buitenlanders. Het is beter als taalregels logisch zijn.
- Hij kan leiden tot misverstanden. Zinsneden als "de groep mensen die je meeneemt" of "de hond die je uitlaat" – wat betekenen die? Vroeger, toen "je" nog niet zo veel gebruikt werd, kwamen zulke onduidelijkheden minder voor.
- "Jij gaat" is lelijk, net als "jij haalt" enzovoorts. Je zie trouwens dat veel mensen al wel "jij wil" schrijven, stellig omdat het ook "hij wil" is, maar misschien ook wel omdat "jij wilt" niet zo lekker bekt. En onlogisch is.

Laten we dus verstandige dialecten als het West-Veluws, waar gewoon gepraat wordt van "jie bin" volgen. Dit is mijn mening; ben jij het met me eens?

Jij ben.


maandag 13 februari 2017

Moderne dichtkunst

Mogelijk heb je het stukje van 7 maart gelezen en daar een Duitstalig citaat van wijsgeer Spengler gezien. Hopelijk begrijp je Duits, maar voor als dat niet het geval is hierbij een zinsnede: "Onder de ingenieurs van de eerste de beste machinefabriek vind je meer intelligentie, smaak en karakter dan in de hele hedendaagse Europese kunst."
Krasse taal. Maar terecht voor wat betreft de moderne kunst (bv. Karel Appel en consorten in de schilderkunst, en de atonale stroming in de klassieke muziek); inmiddels zijn er ook componisten en beeldend kunstenaars die teruggrijpen op oude vormen, want een echte kunststroming is er eigenlijk niet meer (het destructieve geknoei van het modernisme was de laatste van ons Avondland).
Ook de dichtkunst is een kunststroming. En ook die is in de twintigste eeuw gedegenereerd. Het is waar, gedichten kun je vandaag de dag aantreffen in alle soorten en maten, ook goede die nog de kenmerken uit de hoogtijdagen van onze cultuur hebben bewaard, maar het typische moderne gedicht is metrum- en rijmloos.
Laten we (de muziek indachtig) eerst eens naar liedteksten kijken.

Het is de combinatie van binnen- en eindrijm die Valerius' oude lied Merck toch hoe sterck nu in ’t werck sich al steld’ zo sterk maakt. In hedendaagse muziek geldt hetzelfde. Hoeveel blijft er over van de betovering van Femke Ouboters Dat ik je mis of van Kees Kraaijenoords God of the moon and the stars zonder rijm?
Het rijm in een liedje als Witsand van Stef Bos hapert, maar dat wordt nog net niet echt storend, al biedt die hapering zeker geen meerwaarde; in Boeregeneraal van de groep Wild Horse doet het echter duidelijk afbreuk aan het overigens mooie nummer.
Overigens kan rijmdwang – hoewel het de teksten van Drs P. juist sterk maakt – een liedtekst verzwakken. Als je al kun voorspellen dat na "mensen" de volgende regel zal eindigen op "wensen", dan is de rijm een stoplap en is er sprake van rijmelarij in plaats van dichtkunst. Daarentegen getuigt het creatieve rijm in talloze liedjes van Ellie en Rikkert van kunstzin.

Kortom: rijmelarij is geen dichtkunst, maar rijmloze dichtkunst is in de meeste gevallen weinig of niets beter.
Misschien zeg je – ik hoop het niet, maar het zou kunnen –: je zou het over niet over muziek hebben maar over gedichten. Vooruit dan. Ook buiten de muziek komt immers dichtkunst voor.
Ik pluk een willekeurige naam van het internet – Robin Kerkhof – die ik model laat staan voor een grote groep. Of hij één van de groteren is weet ik niet (al beweert hij zelf dat het werk van hem, Geert Zomers, Frans Terken en anderen het beste is wat de moderne poëzie te bieden heeft), maar ik ga niet beweren dat hij geen verstand van taal heeft, evenmin als ik beweer dat iemand als Willem Jeths geen verstand van muziek zou hebben.
Naar de gedichten van Kerkhof op de aangegeven internetpagina. 'Oorlogsweduwe' – de gedachte is mooi, maar de vorm hapert. Ik bespeur in de eerste twee regels een metrum (dactylus), maar dan stokt het al. Er is een poging gedaan tot eindrijm, maar in twee van de vier strofen is het mislukt. Misschien dat ik een paar stijlfiguren mis, maar klinker- of medeklinkerrijm vind ik niet.
'Zonder titel' – hierin is zelfs geen poging gedaan een metrum of rijm aan te brengen, en het zou me verbazen als een beetje veertienjarige een gedicht als dit niet had kunnen schrijven; het enige sterke punt zijn de tegenstellingen (antithese/paradox).
Voor de rest kun je het nu zelf. Wat heet nog dichtkunst? Wel, dit: regels en bladzijden slechts gedeeltelijk volschrijven. 'Welkom in Nederland', om een willekeurig 'gedicht' van "dichter des vaderlands 2016" Anne Vegter te nemen, bevat enkele diepe gedachten, maar ik zie niet in waarom het een gedicht moet heten; in goed geschreven proza kan hetzelfde. Verwoord een mooie gedachte, een gevoel of associatie, knip je regels in stukjes, en ziedaar: een modern gedicht. De nieuwe "dichter des vaderlands", Ester Naomi Perquin, brengt ten minste een metrum aan in haar gedichten, maar ook hier is de degeneratie van de dichtkunst duidelijk waarneembaar.

Kortom: als dit het beste is wat de moderne poëzie te bieden heeft is de uitspraak van Spengler daarop dubbel en dwars van toepassing. Als mensen als Kerkhof al talent hebben verknoeien ze dat deerlijk.

Ter vergelijking en afsluiting laat ik hier een echt gedicht volgen, qua inhoud mooi van toepassing op de weersomstandigheden van de afgelopen dagen.

Winterstilte
 
De grond is wit, de nevel wit,
De wolken, waar nog sneeuw in zit,
Zijn wit, dat zacht vergrijzelt.
Het fijngetakt geboomte zit
Met witten rijp beijzeld.
 
De boom houdt zich behoedzaam stil,
Dat niet het minste takgetril
't Kristallen kunstwerk breke,
De klank zelfs van mijn schreden wil
Zich in de sneeuw versteken.
 
De grond is wit, de nevel wit,
Wat zwijgend tooverland is dit?
Wat hemel loop ik onder?
Ik vouw de handen en aanbid
Dit grootsche, stille wonder.

Jacqueline van der Waals (gepubl. 1909)


maandag 6 februari 2017

De gelijkenis van de Dagpauwoog

Het is zondag en winter. Buiten is het koud en donker, binnen in de kerk is het licht en behaaglijk warm. De gemeente heeft zich verzameld om God te aanbidden en Zijn Woord te horen. Op de kansel staat de predikant. Net begonnen aan zijn preek. 't Gaat over een ouderwetse graanboer en over vogels, maar over die laatste zegt dominee verder niets; mogelijk denkt hij aan Van Goghs kraaien en kan hij nog geen tien vogelsoorten op naam brengen. Het is wel een mooie preek, daar niet van; maar er ontbreekt iets.

Opeens maakt zich een kleine donkere gedaante los van de zoldering. Het fladdert naar beneden, de kerkzaal in – een vlinder. Een Dagpauwoog, zo ziet de kenner al spoedig. Voor wie 'm niet zo goed kent heeft het diertje een verrassing in petto. Zijn de vlindervleugels van onderen gezien bijna zwart, de bovenkant blijkt, als de vlinder neergedaald is tot op ooghoogte of zich even neerzet tegen de muur, buitengewoon fraai gekleurd en getekend.
Na een wijde boog door de ruime kerkzaal schiet de vlinder weer richting de hoge zoldering, vereert de organist op de orgelgalerij met hoog bezoek, fladdert even rond één van de plafondlampen en wervelt dan weer boven de luisteraars beneden. De prediker schenkt er geen aandacht aan, hij preekt onverstoorbaar door. Maar de vlinder dartelt door de kerk; moeilijk is uit te maken of hij blij is een poosje vrij te kunnen vliegen of hongerig en bang op zoek naar bloemen, voedsel. Want het is de vraag hoe vaak het arme diertje, dat in de kerkzoldering een overwinteringsplek heeft gevonden, wakker kan worden door de warmte voordat hij door zijn energiereserves heen is.
Soms schiet onze avondlijke Dagpauwoog even terug naar de zoldering, dan laat hij zich weer afdalen naar de kerkbanken en landt soms zelfs even naast een opengeslagen bijbeltje. En als de vlinder zo tussen het kerkvolk neerstrijkt maakt een deel van het volk een schrikbeweging, en de vlinder vliegt op en vertrekt. Een ander deel ziet de Dagpauwoog als een welkome afleiding en volgt hem nieuwsgierig. Weer een ander deel negeert de rustverstoorder en concentreert zich op de prediker. Maar er zijn er ook die de vlinder herkennen als een kunstwerkje van de Schepper en ontvankelijk zijn voor de les, de aanvulling op de preek.

Afgezien van de mensen – en wat onzichtbare spinnetjes en ander klein spul – is de Dagpauwoog het enige levende wezen in de kerk, een kerk waar de natuur geen plaats heeft; er gaan stemmen op de vlinder te vangen om te voorkomen dat hij nog langer de aandacht afleidt van de preek en de aanbidding. En buiten de kerk is het weinig beter.
Heb je ooit een preek gehoord over Deuteronomium 22:6, een wetje – volgens de Joden het kleinste van al de geboden – over een vogelnest? Grote kans dat je dan in een zogenaamde "groene kerk" zit. Dat is een nieuw verschijnsel, groene kerken. Een reactie op de scheiding van kerk en natuur en een poging het rentmeesterschap over de schepping in praktijk te brengen. Zulke kerken doen dan aan afvalscheiding, energiebesparing, eigen energie-opwekking, milieu-educatie en natuurvriendelijk tuinieren en zetten Max-Havelaarkoffie. Maar ook in zulke kerken is de kleur groen schaars; hoeveel planten staan er bijvoorbeeld in de kerk, en hoeveel vlinders en bijen vliegen eromheen? Goed, misschien zou het beeld dat ik hiermee oproep wat overdreven zijn, en misschien is de onlangs uitgegeven Groene Bijbel dat ook wel. Maar toch.

Moet de gelijkenis van de Dagpauwoog nog worden verklaard? Wie oren heeft om te horen, die hore.