,,Kijk je nu naar de bestaande levende cellen, dan vind je
daar nog meer aanwijzingen voor de onmogelijkheid van een spontaan ontstaan van
dit alles. Bij wat je waarneem bij ras- en soortvorming die we uit onze tijd
kennen is namelijk veeleer sprake van informatieverlies. Zeker als er mutaties in het spel zijn, want die
maken door herschikking van het erfelijk materiaal de te vormen eiwitten
onbruikbaar: 99% van het aantal mutaties is ongunstig, van de rest het
overgrote deel neutraal en de weinige gunstige worden weer ongedaan gemaakt
door andere en doen hoe dan ook geen nieuwe informatie ontstaan. Niet toevallig
lijkt het genoom dan ook doelbewust ontworpen om mutaties te bufferen; bij een
mutatie in een essentieel gen kun je fluiten naar levensvatbare nakomelingen.
Het wordt een tamelijk technisch verhaal, maar ik wil in deze beperkte ruimte
zo veel mogelijk zaken benoemen, in de hoop je te overtuigen… Maar uiteraard
kan ik lang niet alles opsommen. Schroom niet te reageren als ik niet helder
ben of me vergis.
,,Dan is er nog de zogeheten paradox van de multigene familie. In de
reservekopieën die de cel maakt van het genoom blijken vrijwel geen mutaties
voor te komen. Ra-ra-raadsel. En er zijn nog veel meer raadsels. Hoe kan het
bijvoorbeeld dat de Brughagedis genetisch zeer snel is veranderd maar toch
uiterlijk volgens de theorie miljoenen jaren lang onveranderd is gebleven? En dan
‘convergente evolutie’: meermalen
‘onafhankelijk ontwikkelde’ organen, zoals het gehoororgaan van insecten,
vleugels bij wandelende takken, het anti-vriesgen bij bepaalde kikkers en het
vermogen om nieuwe geluiden te leren (mens, vleermuizen, olifanten, zeehonden,
walvisachtigen; kolibries, papegaaien en zangvogels). De Nederlandse bioloog
Peter Borger geeft hier een betere verklaring voor: niet-willekeurige mutaties
op brandpunten in het genoom; voor de details moet je zijn boek Terug naar de oorsprong lezen.
,,De kans dat eiwitten uit elkaar
kunnen ontstaan blijkt verwaarloosbaar klein. De kans dat de
herkenningseiwitten op een eicel en die op een zaadcel tegelijk veranderen en
zo kans bieden tot het ontstaan van een nieuwe soortgroep is niet veel groter. Grootschaliger
is het probleem van onherleidbaar
complexe systemen, organen die zo ingewikkeld zijn dat ze niet meer werken wanneer
slechts één onderdeeltje ontbreekt; van het HARIF-gen via de
bacteriezweepstaart en het bloedstollingsstelsel tot het menselijk brein.
Vervolgens blijkt uit genetisch onderzoek dat er in levende wezens de neiging
bestaat tot vereenvoudiging en verlies aan informatie. Zo kan een bacterie
devolueren tot een virus (het Mimivirus is waarschijnlijk zo ontstaan), proeven
pinguïns steeds minder, is de zoetheidreceptor bij roofdieren uitgeschakeld en
blijken fluweelwormen eenvoudiger dan wat beschouwd wordt als hun voorouder.
Het grote onderzoek van Lenski onlangs aan darmbacteriën, dat evolutie moest
bewijzen, onderstreept het nog eens.”
,,Jaja.”
,,Jazeker. Dacht je van niet?”
,,Ik zei toch "ja"?”
,,Akkoord. Ten slotte is er nog het
onderzoek naar de genetische verwantschap
van organismen. Immers, het leven moet zich via een boom aan vertakkingen
hebben ontwikkeld vanuit een oerorganisme via de laatste gemeenschappelijke
voorouder (LUCA: Last Universal Common
Ancestor) tot de hedendaagse soorten. Daar moeten dan zeker genetische
bewijzen voor te vinden zijn. Eén van die mogelijke bewijzen vormt het eiwit
cytochroom c, dat bijna alle levende wezens bezitten. Het verhaal wil dat hoe
meer verwant twee soorten zijn hoe meer beider cytochroom overeenkomt. Er
blijken echter vreemde uitzonderingen te zijn, die meestal verzwegen worden; zo
lijkt het cytochroom c van de ratelslang meer op dat van de mens dan op dat van
andere reptielen. Verder blijkt dat op basis van cytochroom c er duidelijke
grenzen tussen soortgroepen bestaan. Vreemde onderlinge verbanden verschijnen
ook tussen mens en hond (genoom), mens en fruitvlieg (histon 4) en juist niet
tussen mens en chimpansee (mens, gorilla en orang-oetan bezitten het
nucleïnezuur Alu HS6, maar de chimpansee niet). In onderzoek aan gisten blijkt
er geen enkele afstammingslijn te ontdekken.
,,Vreemd genoeg hebben alle hogere organismen ruwweg
hetzelfde aantal genen, rond de twintigduizend. Alle organismen blijken slechts
60 genen gemeenschappelijk te hebben. Dit is echter veel te weinig voor een
gemeenschappelijke voorouder om te kunnen overleven. Alles bij elkaar zou Luca
complexer moeten zijn dan de huidige organismen, en dat is moeilijk te
verkroppen, schrijft bioloog Whitfield. De conclusie luidt dat Luca als zodanig
nooit heeft bestaan, maar moet worden beschouwd als een soort genenpoel met
onderlinge uitwisseling, van een groep oerorganismen. Dat maakt de opgave er
voor darwinisten zeker niet gemakkelijker op, maar het kan het model tenminste
een tijdje redden...”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten